Enkele jaren geleden ben ik in Nice met urgentie vervoerd,
dus gestrekt liggend in zo’n rode vehicule
met sirene en zwaailicht. Dit nadat ik me bij een medische post had gemeld
vanwege enige ongerustheid over mijn fysiek: ontsnappen aan de greep van de urgence was acuut niet meer mogelijk.
Gelukkig bleek de urgentie onnodig te zijn geweest, hoe je achteraf ook kunt
denken over een ‘maar stel dat’: daarom juist. Ik bleek een oninteressant geval
voor de artsen van het gloednieuwe, één dag eerder geopende Hôpital Pasteur 2,
en ik voel me daar nog steeds een tikkeltje onopgelucht over, en een beetje een
aansteller.
Ik vind dat de
medische wereld, of die van de lichamelijke huishouding, nagenoeg het monopolie
heeft en moet hebben op het begrip ‘urgentie’. Wanneer ik het woord elders
tegenkom kan ik het meestal niet serieus nemen of zet ik er op zijn minst een
vraagteken achter.
Ik kom het
begrip nogal eens tegen in de literaire wereld. Hoe vaak heb ik al moeten lezen
dat een schrijver urgentie moet tonen of dat het zijn of haar werk zou
ontbreken aan urgentie! Er zijn literatuurbeschouwers die beweren die vermeende
urgentie van een schrijver te kunnen vaststellen aan de hand van zijn of haar
werk, die een literair werk blijkbaar zien als een al dan niet noodzakelijke
zelfoperatie van de auteur, want het moet uiteraard altijd een urgentie zijn
die niet voor niets urgent blijkt te zijn geweest.
Allereerst: het
schrijven van literatuur is sowieso niet levensnoodzakelijk. Voor niemand. Wat
wanneer ik me bij de medische post in Nice had gemeld met de ongerustheid niet
meer te kunnen schrijven? Wat is het Franse woord voor ‘hoon’?
Dat er mensen
bestaan die het niet kunnen en willen laten is iets anders. Wat is dat toch,
vroeg de Duitse arts en dichter Gottfried Benn zich af. Een of andere drang in
de hand, was zijn antwoord – men schreef in zijn tijd nog met fallisch
gereedschap –, ‘eine Gehirnlage’, dus
een bepaalde dispositie in het brein, in de hersenen. Hoewel meer dan 7 miljard
levende wezens over taal beschikken, beschikt misschien slechts een zeer klein,
bijna verwaarloosbaar aantal van hen over zoiets wat vroeger literair ‘talent’
heette, in elk geval ervaart het overgrote deel van de wereldbevolking zo’n
aandrang niet. Zoals ik, terwijl ik evenzeer goede hersenen heb als Rainer
Weiss, ten enenmale de dispositie mis – daarvan ben ik overtuigd – die er ooit
toe zou hebben kunnen leiden dat ook ik een beslissende bijdrage had kunnen leveren
aan de LIGO-detector en de waarneming van zwaartekrachtgolven. Zoals ik,
terwijl ik evenzeer een goed fungerende fysiek heb of had als Johan Cruyff, ten
enenmale de dispositie mis of mistte die een voetballer, laat staan een
excellente speler van me had kunnen maken. Ik heb decennia lang drie dagen per
week scholieren laten tekenen en schilderen, maar dat nooit met de bedoeling
kunstenaars van ze te maken, integendeel, want dat was slechts ‘weggelegd’
(weer zo’n ouderwets woord) voor een aantal dat, in de loop van al die tijd,
misschien op tien vingers te tellen is: zo nu en dan een jongen of meisje bij
wie ik kennelijk die aandrang in de hand en die bepaalde breindispositie mede
had kunnen ontdekken en opwekken.
In mijn
hoedanigheid als docent en mentor heb ik er daarentegen helaas meer dan eens
getuige van kunnen zijn hoe ambitie tot frustratie kon leiden. Vaak waren het
ouders die ambitieuze plannen met hun zoon of dochter hadden (nooit op het gebied
van de kunsten uiteraard) en wier zoon of dochter zelf een tijdlang dezelfde
ambities koesterde, totdat de geschikte dispositie voor de kans op
verwezenlijking ervan bleek te ontbreken, waarbij meestal de ouders nog een
vervelende tijd lang het gebrek aan dispositie voor een gebrek aan inzet
hielden in plaats van andersom.
Ach, en dan het
verlangen. Het verlangen om de beroemde frontman van een net zo beroemde
band te worden, op een podium voor een zaal vol krijsende en in zwijm vallende
meisjes. Ik ken het uit mijn eigen jeugd:
Of het verlangen om te vinden wat Dubois vergeefs in een
kleigroeve in mijn geboorte- en woonplaats Tegelen had gezocht: de Limburgse missing link… Of het verlangen om een
beroemd atleet te worden, iets wat mij dan weer volkomen vreemd was. Verlangen
naar liefde, verlangen naar rust, verlangen naar een paradijselijk uitzicht…
Verlangens – wie van de meer dan 7 miljard levende en van de schier ontelbare
dode aardbewoners heeft of had er geen? En wie ben ik om uit te maken welk en
wiens verlangen beter of groter is dan een ander verlangen van iemand anders?
Ik vraag me af of mijn verlangen naar een literair goed boek een nobeler
verlangen is dan dat naar het romantische verlangen in een kasteelroman.
Dame Sally Markham |
Waarbij ik overigens een levensgroot verschil wil blijven
maken tussen dergelijke verlangens en de behoefte aan brood, schoon drinkwater
of een kommetje rijst.
Onlangs publiceerde romanschrijver en literair criticus Kees
’t Hart in De Volkskrant een opjuinend bedoeld artikel over de stand van de
Nederlandstalige poëzie. Volgens ’t Hart deugen de Nederlandstalige dichters
niet, op een tiental uitzonderingen na. Een zo klein taalgebied als het onze zou
blij moeten zijn met tien echt goede levende dichters, dunkt me. Maar dit
terzijde.
Wat ’t Hart
verlangt van dichters is: meer urgentie, meer ambitie en meer verlangen. Ik
hoop duidelijk te hebben gemaakt waarom ik die vereisten hooguit wil zien als
voorwaarden, maar niet als criteria, laat staan als garanties voor goede poëzie.
Ik ken noch
Remco Campert noch Peter Verhelst privé, maar ik neem zonder meer aan dat beide
mannen over ruim voldoende ‘urgentie’, ‘ambitie’ en ‘verlangen’ beschikken.
Echter de laatste poëziebundel van Campert (met de nobele ambitie ingegeven
door het al even nobele verlangen naar een urgente wereldvrede) lees ik als een
verzameling gedichtjes uit een schoolkrant en het Poëzieweekgeschenkje van
Verhelst is voor mij een bundeltje kitsch.
Vladimir Nabokov
legde ooit zijn studenten tien punten voor met de vraag om er vier van uit te
kiezen waaraan een goede lezer zou moeten voldoen:
1
De
lezer moet lid zijn van een boekenclub.
2
De
lezer moet zich identificeren met de held of heldin.
3
De
lezer moet focussen op de sociaaleconomische invalshoek.
4
De
lezer moet een verhaal met actie en dialogen prefereren boven een verhaal
zonder dat.
5
De
lezer moet de verfilming van het boek hebben gezien.
6
De
lezer moet een ontluikende schrijver zijn.
7
De
lezer moet over voorstellingsvermogen beschikken.
8
De
lezer moet over een geheugen beschikken.
9
De
lezer moet over een woordenboek beschikken.
10
De
lezer moet over enig artistiek gevoel beschikken.
Zijn studenten neigden sterk naar ‘emotionele identificatie,
actie en de sociaaleconomische of historische invalshoek,’ schrijft hij. Alsof
het niet 1950 was maar 2018 is.
Je zou ongeveer dezelfde
punten kunnen voorleggen met de vraag aan welke vier een goede schrijver zou moeten voldoen, en hoewel
het hier in eerste instantie om proza ging, zou het net zo goed voor poëzie
kunnen opgaan. Uiteraard moet een goede dichter dan over voorstellingsvermogen,
geheugen, een woordenboek en artistiek gevoel beschikken.
Kun je meer
eisen dan dit soort randvoorwaarden? Urgentie, ambitie, verlangen? Wie weet
staan die de dichter soms meer in de weg dan dat ze zijn gedicht helpen.