zaterdag 3 februari 2018

AMBITIE, VERLANGEN EN URGENTIE

Enkele jaren geleden ben ik in Nice met urgentie vervoerd, dus gestrekt liggend in zo’n rode vehicule met sirene en zwaailicht. Dit nadat ik me bij een medische post had gemeld vanwege enige ongerustheid over mijn fysiek: ontsnappen aan de greep van de urgence was acuut niet meer mogelijk. Gelukkig bleek de urgentie onnodig te zijn geweest, hoe je achteraf ook kunt denken over een ‘maar stel dat’: daarom juist. Ik bleek een oninteressant geval voor de artsen van het gloednieuwe, één dag eerder geopende Hôpital Pasteur 2, en ik voel me daar nog steeds een tikkeltje onopgelucht over, en een beetje een aansteller.
        Ik vind dat de medische wereld, of die van de lichamelijke huishouding, nagenoeg het monopolie heeft en moet hebben op het begrip ‘urgentie’. Wanneer ik het woord elders tegenkom kan ik het meestal niet serieus nemen of zet ik er op zijn minst een vraagteken achter.
        Ik kom het begrip nogal eens tegen in de literaire wereld. Hoe vaak heb ik al moeten lezen dat een schrijver urgentie moet tonen of dat het zijn of haar werk zou ontbreken aan urgentie! Er zijn literatuurbeschouwers die beweren die vermeende urgentie van een schrijver te kunnen vaststellen aan de hand van zijn of haar werk, die een literair werk blijkbaar zien als een al dan niet noodzakelijke zelfoperatie van de auteur, want het moet uiteraard altijd een urgentie zijn die niet voor niets urgent blijkt te zijn geweest.
        Allereerst: het schrijven van literatuur is sowieso niet levensnoodzakelijk. Voor niemand. Wat wanneer ik me bij de medische post in Nice had gemeld met de ongerustheid niet meer te kunnen schrijven? Wat is het Franse woord voor ‘hoon’?
        Dat er mensen bestaan die het niet kunnen en willen laten is iets anders. Wat is dat toch, vroeg de Duitse arts en dichter Gottfried Benn zich af. Een of andere drang in de hand, was zijn antwoord – men schreef in zijn tijd nog met fallisch gereedschap –, ‘eine Gehirnlage’, dus een bepaalde dispositie in het brein, in de hersenen. Hoewel meer dan 7 miljard levende wezens over taal beschikken, beschikt misschien slechts een zeer klein, bijna verwaarloosbaar aantal van hen over zoiets wat vroeger literair ‘talent’ heette, in elk geval ervaart het overgrote deel van de wereldbevolking zo’n aandrang niet. Zoals ik, terwijl ik evenzeer goede hersenen heb als Rainer Weiss, ten enenmale de dispositie mis – daarvan ben ik overtuigd – die er ooit toe zou hebben kunnen leiden dat ook ik een beslissende bijdrage had kunnen leveren aan de LIGO-detector en de waarneming van zwaartekrachtgolven. Zoals ik, terwijl ik evenzeer een goed fungerende fysiek heb of had als Johan Cruyff, ten enenmale de dispositie mis of mistte die een voetballer, laat staan een excellente speler van me had kunnen maken. Ik heb decennia lang drie dagen per week scholieren laten tekenen en schilderen, maar dat nooit met de bedoeling kunstenaars van ze te maken, integendeel, want dat was slechts ‘weggelegd’ (weer zo’n ouderwets woord) voor een aantal dat, in de loop van al die tijd, misschien op tien vingers te tellen is: zo nu en dan een jongen of meisje bij wie ik kennelijk die aandrang in de hand en die bepaalde breindispositie mede had kunnen ontdekken en opwekken.
        In mijn hoedanigheid als docent en mentor heb ik er daarentegen helaas meer dan eens getuige van kunnen zijn hoe ambitie tot frustratie kon leiden. Vaak waren het ouders die ambitieuze plannen met hun zoon of dochter hadden (nooit op het gebied van de kunsten uiteraard) en wier zoon of dochter zelf een tijdlang dezelfde ambities koesterde, totdat de geschikte dispositie voor de kans op verwezenlijking ervan bleek te ontbreken, waarbij meestal de ouders nog een vervelende tijd lang het gebrek aan dispositie voor een gebrek aan inzet hielden in plaats van andersom.
        Ach, en dan het verlangen. Het verlangen om de beroemde frontman van een net zo beroemde band te worden, op een podium voor een zaal vol krijsende en in zwijm vallende meisjes. Ik ken het uit mijn eigen jeugd:
 
Sound Under Medical Treatment
Of het verlangen om te vinden wat Dubois vergeefs in een kleigroeve in mijn geboorte- en woonplaats Tegelen had gezocht: de Limburgse missing link… Of het verlangen om een beroemd atleet te worden, iets wat mij dan weer volkomen vreemd was. Verlangen naar liefde, verlangen naar rust, verlangen naar een paradijselijk uitzicht… Verlangens – wie van de meer dan 7 miljard levende en van de schier ontelbare dode aardbewoners heeft of had er geen? En wie ben ik om uit te maken welk en wiens verlangen beter of groter is dan een ander verlangen van iemand anders? Ik vraag me af of mijn verlangen naar een literair goed boek een nobeler verlangen is dan dat naar het romantische verlangen in een kasteelroman.
Dame Sally Markham

Waarbij ik overigens een levensgroot verschil wil blijven maken tussen dergelijke verlangens en de behoefte aan brood, schoon drinkwater of een kommetje rijst.

Onlangs publiceerde romanschrijver en literair criticus Kees ’t Hart in De Volkskrant een opjuinend bedoeld artikel over de stand van de Nederlandstalige poëzie. Volgens ’t Hart deugen de Nederlandstalige dichters niet, op een tiental uitzonderingen na. Een zo klein taalgebied als het onze zou blij moeten zijn met tien echt goede levende dichters, dunkt me. Maar dit terzijde.
        Wat ’t Hart verlangt van dichters is: meer urgentie, meer ambitie en meer verlangen. Ik hoop duidelijk te hebben gemaakt waarom ik die vereisten hooguit wil zien als voorwaarden, maar niet als criteria, laat staan als garanties voor goede poëzie.
        Ik ken noch Remco Campert noch Peter Verhelst privé, maar ik neem zonder meer aan dat beide mannen over ruim voldoende ‘urgentie’, ‘ambitie’ en ‘verlangen’ beschikken. Echter de laatste poëziebundel van Campert (met de nobele ambitie ingegeven door het al even nobele verlangen naar een urgente wereldvrede) lees ik als een verzameling gedichtjes uit een schoolkrant en het Poëzieweekgeschenkje van Verhelst is voor mij een bundeltje kitsch.
        Vladimir Nabokov legde ooit zijn studenten tien punten voor met de vraag om er vier van uit te kiezen waaraan een goede lezer zou moeten voldoen:
1            De lezer moet lid zijn van een boekenclub.
2            De lezer moet zich identificeren met de held of heldin.
3            De lezer moet focussen op de sociaaleconomische invalshoek.
4            De lezer moet een verhaal met actie en dialogen prefereren boven een verhaal zonder dat.
5            De lezer moet de verfilming van het boek hebben gezien.
6            De lezer moet een ontluikende schrijver zijn.
7            De lezer moet over voorstellingsvermogen beschikken.
8            De lezer moet over een geheugen beschikken.
9            De lezer moet over een woordenboek beschikken.
10        De lezer moet over enig artistiek gevoel beschikken.
Zijn studenten neigden sterk naar ‘emotionele identificatie, actie en de sociaaleconomische of historische invalshoek,’ schrijft hij. Alsof het niet 1950 was maar 2018 is.
        Je zou ongeveer dezelfde punten kunnen voorleggen met de vraag aan welke vier een goede schrijver zou moeten voldoen, en hoewel het hier in eerste instantie om proza ging, zou het net zo goed voor poëzie kunnen opgaan. Uiteraard moet een goede dichter dan over voorstellingsvermogen, geheugen, een woordenboek en artistiek gevoel beschikken.
        Kun je meer eisen dan dit soort randvoorwaarden? Urgentie, ambitie, verlangen? Wie weet staan die de dichter soms meer in de weg dan dat ze zijn gedicht helpen.