bij het lezen van een
lucebertbiografie - 1
Bij de lancering – waarom gebruik ik dat woord?
– van Wim Hazeu’s biografie van Lucebert ontstond, naar aanleiding van een
vraaggesprek met de biograaf in een landelijke krant, onmiddellijk ophef in de
kleine stamkroeg van literair-culturele gasten (een gelegenheid die verder
bijna niemand weet te vinden of wil bezoeken), want de achttienjarige Bertus
Swaanswijk, zoals de dichter en schilder toen en ook nadien voor de burgerlijke
stand heette, was fout in de oorlog, aldus Hazeu.
Ook
zonder die onthulling en dus zonder die ophef zou ik een biografie van Lucebert
hebben aangeschaft. Hoewel ik geen liefhebber van biografieën ben. Het meeste
in de meeste biografieën interesseert me nauwelijks of niet. Maar als ik
waardering genoeg heb voor iemands werk, vind ik blijkbaar dat ik daarmee ook
de plicht heb iets over de levenswandel en -handel van de maker aan de weet te
komen, ik ben ook maar een mens, nietwaar. Zou dat zo zijn? Of ben ik
voornamelijk benieuwd naar de kijk van zo’n levensbeschrijver op het werk van zo’n
kunstenaar? Of is het nog iets anders?
Hoe
dan ook, in de poëzie van Lucebert heb ik veelvuldig gelezen, al vanaf mijn
laatste jaren op de middelbare school. En nog steeds sla ik zeker een keer per
maand de Verzamelde gedichten uit
2002 open. Bovendien zie ik dagelijks ‘mijn’ Lucebert bij me thuis aan de muur
hangen: een ets die ik in 1981 kocht bij Clement, de drukker van veel van
Luceberts grafiek. Voorstelling: een aan een fallische rots geketende blote,
mogelijk nog maagdelijke schone en een Joris die, niet op een ros maar op een roofvogelachtige
hybride gezeten, met zijn lans een draak bestrijdt, waarbij in de lucht een handspiegelachtig
hemellichaam hangt. Tweede druk van een oplage van twintig.
Wat
zou ik via zo’n Lucebertbiografie aan de weet willen komen? Ik heb altijd al willen
weten wat de relatie is tussen Luceberts gedichten en de poëzie van Rilke die
door de dichter zo werd bewonderd. Ook ik heb een hoge pet op van het werk van
Rilke, maar is dat, in vergelijking met dat van de Vijftiger, niet juist iets
van een Schöngeist? En dan die ogen
in het beeldende werk van Lucebert. Altijd zijn die frontaal weergegeven, dus
altijd kijken ze terug, zelfs op mijn ets, hoewel het daar niet zo opvallend
is. Waarom is dat zo? Of zijn dat geen vragen waarop je van een biograaf
antwoorden mag verwachten? Dan wil ik toch wel graag het een en andere vernemen
van wat Lucebert over zijn eigen werk te zeggen heeft gehad. Ik wantrouw
namelijk kunstenaars, dichters met name, die zich betreffende eigen werk in
nevelen hullen, nevelen die voor mij al gauw als wierook stinken.
Enfin,
begonnen aan de lectuur van Wim Hazeu, Lucebert
– Biografie. Dat wil zeggen, eerst even naar en in het achterwerk gekeken.
Blijk ik er verdomme zelf ook nog even in voor te komen. Op pagina 683 waar ik met
een stuk of wat andere ‘jongere collega’s’ volgens de biograaf een ‘erehaag’
vormde bij de ontvangst van Luceberts bundel Oogsten in de Dwaaltuin in 1981. Mij best, al kan ik geen
bespreking van die bundel (ik recenseerde toen poëzie voor De Groene
Amsterdammer) in mijn rommelhok terugvinden…
De biografie begint met de maatschappelijke
omstandigheden in de Amsterdamse Jordaan ten tijde van de geboorte van Bertus
Swaanswijk aldaar. Jordaanoproer. Het jongetje dat naar school gaat zoals dat
gaat, enzovoort. Ik geloof het wel. De scholier is slecht in rekenen en andere ‘vakken
waar hij niet om gaf,’ aldus Hazeu. Maar misschien kón hij bepaalde dingen ook
gewoon niet - zou dat niet ook kunnen?
Zo
gaat het nog even verder. Totdat ik opschrik. Niet van nazisympathisant Bertus,
want zo ver ben ik op bladzijde 53 nog niet. Maar hiervan: ‘Hij gaf mij een
doosje met tubes verf,’ aldus de geciteerde Lucebert over iemand bij wie hij in
dienst wilde, ‘die helaas allemaal gebruikt waren. Door de vingerafdrukken op
de tubes kon ik de namen van de kleuren niet lezen. En ik ben kleurenblind.’
Lucebert
kleurenblind! Geen geheim klaarblijkelijk, maar ik wist het nog niet… De
volgende bladzijde maakt duidelijk dat het om rood-groen-kleurenblindheid gaat.
Blauw en geel kon hij goed zien, maar rood kon hij niet onderscheiden van groen.
Ik
moet meteen aan twee voorvallen denken. Het eerst vond plaats op de
kunstacademie waar ik student was. Tijdens een spelletje in een pauze, een
potje mens-erger-je-niet, ganzenbord of zoiets, pakte een medestudent telkens
mijn rode pion, opzettelijk, dacht ik eerst, totdat we door kregen dat hij het
verschil met zijn eigen groene niet kon zien; nog datzelfde jaar koos hij voor
een andere opleiding. En ooit wandelde ik met een collega schrijver door een
klein park, waarbij ik getroffen werd door het felle rood van de bessen in een
struik: hij wist niet waar ik het over had, want hij zag de bessen niet eens –
wat hem er niet van weerhield naderhand beschouwingen over schilderkunst te
schrijven…
Luceberts
dochter Noa, schrijft Hazeu, vertelde dat zij eens met haar vader in een
kersenboomgaard bleef staan: ‘Hij zag alleen het groen en de kersen niet. Wij
schilderden ook weleens wat rood op zijn schilderijen en hij zag het niet.’
En
Hazeu zelf merkt op dat wie wil weten wat Lucebert zelf van zijn schilderijen
zag, door een speciaal blauw filter moet kijken…
Het
brengt mij even lichtelijk in verwarring. Benieuwd of Hazeu hier in de loop van
de honderden volgende pagina’s nog op terugkomt. Mij laat het niet meer los.
(Straks verneem ik ook nog dat Lucebert dyslectisch was…)
Op
het internet zijn programma’s te vinden met behulp waarvan je ‘normale’
kleurenafbeeldingen kunt omzetten in kleuren zoals een bepaald type
kleurenblinde die ziet. Dit is het toch wel verbijsterende resultaat voor een
fraai kleurrijk Lucebertschilderij. Links zoals ik het zie, althans wanneer je
zelf niet kleurenblind bent, beste lezer, en rechts zoals de schilder het zelf
al makend heeft gezien.
Voordat ik doorlees wil ik hier een nachtje
over slapen.
[wordt
vervolgd]