woensdag 14 februari 2018

BIJ HET LEZEN VAN EEN LUCEBERTBIOGRAFIE - 4


Johan (Hans) Wilhelm van der Zant meldde zich in maart 1943, op zeventienjarige leeftijd, aan als lid van de SS. Zijn vriend Bertus Swaanswijk vergezelde hem bij die aanmelding, maar aarzelde, en liet zich uiteindelijk niet inschrijven. Terwijl Bertus naar Duitsland ging vocht vriend Hans in Joegoslavië en aan het Oostfront. Toen Bertus zijn vriend na de oorlog, dus na de bevrijding van Nederland weer ontmoette, was dat voor Bertus ‘een bevrijdende [sic] ervaring,’ aldus Hazeu, want zo hoefde hij niet ‘alleen de last [te] dragen van zijn schuldig verzuim.’
            Bertus Swaanswijk nam als dichter de naam Lucebert aan en zijn vriend Hans van de Zant heette als dichter Hans Andreus. Waarom die pseudoniemen, vraag je je nu onwillekeurig af. De andere aankomende ‘Experimentelen’ gebruikten er geen. Ik moet opnieuw aan Bertus Aafjes denken en kan het nu niet laten alvast 200 bladzijden = 8 jaar verderop te spieken.
             In drie afleveringen van Elseviers Weekblad fulmineerde Aafjes in 1953 tegen de Experimentelen. In zijn tweede stuk maakte hij deze berucht geworden opmerking: ‘Lees ik Lucebert’s poëzie, dan heb ik het gevoel dat de S.S. de poëzie is binnengemarcheerd.’ Ik kom hier te zijner tijd ongetwijfeld nog op terug. Maar waar het me nu als gedachte-experiment om gaat: stel dat de dichter in kwestie onder eigen naam had gepubliceerd wat Aafjes van hem had gelezen, en dat Aafjes derhalve vervolgens had geschreven: ‘Lees ik Bertus van Swaanswijks poëzie, dan heb ik het gevoel dat de S.S. de poëzie is binnengemarcheerd’… Aafjes’ meer dan boude uitspraak kwam ongetwijfeld onder andere voort uit zijn allerminst onbegrijpelijke afkeer van en angst voor het irrationele, barbaarse en instinctieve. Maar was dat voor Aafjes reden genoeg of zelfs de enige reden om met de SS als vergelijking aan te komen zetten? Zou hij niet ietsje meer hebben geweten? Aafjes kende de Amsterdamse culturele wereld, hij had daar ongetwijfeld zijn bronnen. Mij maakt niemand wijs dat hij niet wist hoe die Lucebert en hoe diens dichtende vriend Hans Andreus in werkelijkheid heetten en wat hij met die burgernamen voor vlees in de kuip had. Bij mijn weten tot nu toe heeft Aafjes echter nooit blijk gegeven over dit soort biografische achtergrondkennis te beschikken, en als hij er al over beschikte, heeft hij daar nooit gebruik of - het is maar hoe je het ziet - misbruik van gemaakt. Maar het was 1953 – dat waren andere tijden, hè. Er zou maar eens iemand van nu in de schoenen van Aafjes hebben gestaan… Maar ik loop ernstig en daarmee veel te voorbarig of zelfs onverantwoord op de zaken vooruit.
            Lucebert in 1945 vind ik nog steeds geen fijne jongeman. Een wegmoffelaar middels hoogdravendheid en eigendunk. En een opportunist: je gelooft het nauwelijks, maar in juli 1945 meldt hij zich als vrijwilliger bij de Koninklijke Landmacht, waarna hij bij de Canadese troepen wordt gedetacheerd… Twee jaar eerder had hij het nog over Anglo-Amerikaanse terreurbombardementen!
            – Curieuze opmerking op pagina 133: ‘Dankzij zijn vriend Ton Fouwels, die alles voor hem uitrekende, viel het niet op dat Lucebert zelf absoluut niet kon rekenen.’ Ik verwijs hier graag naar een opmerking in mijn eerste aflevering. Kleurenblind + dyscalculisch.
            – Volgt de kwestie Nederlands-Indië. Hij vindt de duizenden knapen als kippen zonder kop wanneer ze ‘tegen de zwartjes op willen trekken.’ De cursivering is van mij.
            Hazeu: ‘Hij liet het om zich heen allemaal maar gebeuren tot op het moment dat hij merkte dat het politiek en het militair gezag hem als gewoon dienstplichtige bij de Koninklijke Landmacht inlijfden voor uitzending naar Nederlands-Indië. […] Eén keer in je leven een verkeerde keuze maken was voor Lucebert genoeg: hij weigerde naar Indië te gaan, zoals hij eerder weigerde een geweer te dragen. Maar hoe was dat voor zijn superieuren te rijmen met zijn aanmelding als vrijwilliger? Hoe kwam hij uit deze hachelijke situatie?’
            Hoe noemde ik hem eerder? O ja, een opportunist. Lees het vervolg bij Hazeu: ‘Hij had het geluk aan zijn kant. Tijdens een appèl op het kazerneterrein werd zijn naam niet afgeroepen. De volgende morgen dezelfde nalatigheid.’ Lucebert is hem er toen tussenuit gepiept.
            Kort daarna werd hij als ‘deserteur’ gezocht door de militaire politie. Toen hij uiteindelijk door de marechaussee was opgepakt en ondervraagd werd, verklaarde hij een aanhanger te zijn van… Gandhi! Hij werd uiteindelijk met groot verlof gestuurd omdat men vond dat hij mentaal niet bijster stabiel was, denk ik, iets wat later met S5 werd aangeduid. Ik ben zelf in 1975 afgekeurd voor militaire dienstplicht wegens S5, maar niet nadat ik eerst mijn diensten had aangeboden, integendeel.
            Mijn argwaan meldt zich met vileine fluisterstem: ‘Zal ik straks Luceberts veelgeroemde ‘minnebrief aan onze gemartelde bruid indonesia’, geschreven in 1948, een beetje anders lezen, denk je?’

Inmiddels ben ik op pagina 137 van de biografie. Ik ben het een beetje zat. Wanneer ik niet geïnteresseerd zou zijn in het werk van Lucebert en niet zou weten dat deze Lucebert uiteindelijk door velen beschouwd zou gaan worden als dé Nederlandstalige dichter van de twintigste eeuw, zou ik de lectuur nu voor gezien houden.
            Toevallig las ik vorige week, op weg naar Rome – niet te voet – en aldaar een biografie met de omvang van het aantal bladzijden dat ik tot nu over Lucebert heb gelezen. Een kleine biografie dus, over een maatschappelijk, politiek en cultureel onbeduidend persoon in de Hollandse, Amsterdamse 17de eeuw, over iemand die geen sporen heeft achtergelaten, zoals de allerallermeeste medemensen geen sporen achterlaten. Een korte roman of een lange novelle was het eigenlijk, want fictie. Van Marguerite Yourcenar. (Niet voor niets van haar, ik ging namelijk ook een dag naar Tivoli om de resten van de eens zo machtige villa van de eens zo belangrijke Hadrianus te bekijken). 

De lectuur ervan was buitengewoon, de erin beschreven persoon was buitengewoon in zijn niet buitengewoon zijn. Het was een fictieve biografie die een cultuurhistorisch als onbelangrijk te beschouwen man presentie gaf, hem een leven gaf en hem dat nog steeds geeft. Un homme obscur was de titel ervan, waarbij dat obscur niet staat voor dubieus (een betekenis die je voor de adolescent Bertus Swaanswijk alias Lucebert zou kunnen gebruiken), maar voor onbekend, de een of andere… Eigenlijk in vele, zo niet alle opzichten het tegenovergestelde van wat en over wie ik nu aan het lezen ben.

[wordt mogelijk vervolgd]