Johan (Hans) Wilhelm van der Zant meldde zich
in maart 1943, op zeventienjarige leeftijd, aan als lid van de SS. Zijn vriend Bertus
Swaanswijk vergezelde hem bij die aanmelding, maar aarzelde, en liet zich
uiteindelijk niet inschrijven. Terwijl Bertus naar Duitsland ging vocht vriend
Hans in Joegoslavië en aan het Oostfront. Toen Bertus zijn vriend na de oorlog,
dus na de bevrijding van Nederland weer ontmoette, was dat voor Bertus ‘een
bevrijdende [sic] ervaring,’ aldus Hazeu, want zo hoefde hij niet ‘alleen de
last [te] dragen van zijn schuldig verzuim.’
Bertus
Swaanswijk nam als dichter de naam Lucebert aan en zijn vriend Hans van de Zant
heette als dichter Hans Andreus. Waarom die pseudoniemen, vraag je je nu
onwillekeurig af. De andere aankomende ‘Experimentelen’ gebruikten er geen. Ik moet
opnieuw aan Bertus Aafjes denken en kan het nu niet laten alvast 200 bladzijden
= 8 jaar verderop te spieken.
In drie afleveringen van Elseviers Weekblad
fulmineerde Aafjes in 1953 tegen de Experimentelen. In zijn tweede stuk maakte
hij deze berucht geworden opmerking: ‘Lees ik Lucebert’s poëzie, dan heb ik het
gevoel dat de S.S. de poëzie is binnengemarcheerd.’ Ik kom hier te zijner tijd ongetwijfeld
nog op terug. Maar waar het me nu als gedachte-experiment om gaat: stel dat de
dichter in kwestie onder eigen naam had gepubliceerd wat Aafjes van hem had
gelezen, en dat Aafjes derhalve vervolgens had geschreven: ‘Lees ik Bertus van
Swaanswijks poëzie, dan heb ik het gevoel dat de S.S. de poëzie is
binnengemarcheerd’… Aafjes’ meer dan boude uitspraak kwam ongetwijfeld onder andere voort uit zijn allerminst onbegrijpelijke afkeer van en angst voor het
irrationele, barbaarse en instinctieve. Maar was dat voor Aafjes reden genoeg
of zelfs de enige reden om met de SS als vergelijking aan te komen zetten? Zou
hij niet ietsje meer hebben geweten? Aafjes kende de Amsterdamse culturele
wereld, hij had daar ongetwijfeld zijn bronnen. Mij maakt niemand wijs dat hij
niet wist hoe die Lucebert en hoe diens dichtende vriend Hans Andreus in
werkelijkheid heetten en wat hij met die burgernamen voor vlees in de kuip had.
Bij mijn weten tot nu toe heeft Aafjes echter nooit blijk gegeven over dit
soort biografische achtergrondkennis te beschikken, en als hij er al over
beschikte, heeft hij daar nooit gebruik of - het is maar hoe je het ziet - misbruik van gemaakt. Maar het was 1953 – dat
waren andere tijden, hè. Er zou maar eens iemand van nu in de schoenen van
Aafjes hebben gestaan… Maar ik loop ernstig en daarmee veel te voorbarig of
zelfs onverantwoord op de zaken vooruit.
Lucebert
in 1945 vind ik nog steeds geen fijne jongeman. Een wegmoffelaar middels hoogdravendheid en eigendunk. En een opportunist:
je gelooft het nauwelijks, maar in juli 1945 meldt hij zich als vrijwilliger
bij de Koninklijke Landmacht, waarna hij bij de Canadese troepen wordt gedetacheerd… Twee jaar eerder had hij het nog over ‘Anglo-Amerikaanse terreurbombardementen’!
–
Curieuze opmerking op pagina 133: ‘Dankzij zijn vriend Ton Fouwels, die alles
voor hem uitrekende, viel het niet op dat Lucebert zelf absoluut niet kon
rekenen.’ Ik verwijs hier graag naar een opmerking in mijn eerste aflevering.
Kleurenblind + dyscalculisch.
–
Volgt de kwestie Nederlands-Indië. Hij vindt de duizenden knapen als kippen
zonder kop wanneer ze ‘tegen de zwartjes op willen trekken.’ De cursivering is van mij.
Hazeu:
‘Hij liet het om zich heen allemaal maar gebeuren tot op het moment dat hij
merkte dat het politiek en het militair gezag hem als gewoon dienstplichtige
bij de Koninklijke Landmacht inlijfden voor uitzending naar Nederlands-Indië. […]
Eén keer in je leven een verkeerde keuze maken was voor Lucebert genoeg: hij
weigerde naar Indië te gaan, zoals hij eerder weigerde een geweer te dragen. Maar
hoe was dat voor zijn superieuren te rijmen met zijn aanmelding als
vrijwilliger? Hoe kwam hij uit deze hachelijke situatie?’
Hoe
noemde ik hem eerder? O ja, een opportunist. Lees het vervolg bij Hazeu: ‘Hij
had het geluk aan zijn kant. Tijdens een appèl op het kazerneterrein werd zijn
naam niet afgeroepen. De volgende morgen dezelfde nalatigheid.’ Lucebert is hem
er toen tussenuit gepiept.
Kort daarna werd hij als ‘deserteur’ gezocht door de militaire politie. Toen hij uiteindelijk door de marechaussee was opgepakt en ondervraagd werd, verklaarde hij een aanhanger te zijn van… Gandhi! Hij werd uiteindelijk met groot verlof gestuurd omdat men vond dat hij mentaal niet bijster stabiel was, denk ik, iets wat later met S5 werd aangeduid. Ik ben zelf in 1975 afgekeurd voor militaire dienstplicht wegens S5, maar niet nadat ik eerst mijn diensten had aangeboden, integendeel.
Kort daarna werd hij als ‘deserteur’ gezocht door de militaire politie. Toen hij uiteindelijk door de marechaussee was opgepakt en ondervraagd werd, verklaarde hij een aanhanger te zijn van… Gandhi! Hij werd uiteindelijk met groot verlof gestuurd omdat men vond dat hij mentaal niet bijster stabiel was, denk ik, iets wat later met S5 werd aangeduid. Ik ben zelf in 1975 afgekeurd voor militaire dienstplicht wegens S5, maar niet nadat ik eerst mijn diensten had aangeboden, integendeel.
Mijn
argwaan meldt zich met vileine fluisterstem: ‘Zal ik straks Luceberts veelgeroemde ‘minnebrief
aan onze gemartelde bruid indonesia’, geschreven in 1948, een beetje anders lezen,
denk je?’
Inmiddels ben ik op pagina 137 van de
biografie. Ik ben het een beetje zat. Wanneer ik niet geïnteresseerd zou zijn
in het werk van Lucebert en niet zou weten dat deze Lucebert uiteindelijk door
velen beschouwd zou gaan worden als dé Nederlandstalige dichter van de twintigste
eeuw, zou ik de lectuur nu voor gezien houden.
Toevallig
las ik vorige week, op weg naar Rome – niet te voet – en aldaar een biografie
met de omvang van het aantal bladzijden dat ik tot nu over Lucebert heb
gelezen. Een kleine biografie dus, over een maatschappelijk, politiek en
cultureel onbeduidend persoon in de Hollandse, Amsterdamse 17de eeuw,
over iemand die geen sporen heeft achtergelaten, zoals de allerallermeeste
medemensen geen sporen achterlaten. Een korte roman of een lange novelle was
het eigenlijk, want fictie. Van Marguerite Yourcenar. (Niet voor niets van
haar, ik ging namelijk ook een dag naar Tivoli om de resten van de eens zo
machtige villa van de eens zo belangrijke Hadrianus te bekijken).
De lectuur ervan was buitengewoon, de erin
beschreven persoon was buitengewoon in zijn niet buitengewoon zijn. Het was een
fictieve biografie die een cultuurhistorisch als onbelangrijk te beschouwen man
presentie gaf, hem een leven gaf en hem dat nog steeds geeft. Un homme obscur was de titel ervan, waarbij dat obscur niet staat voor dubieus (een betekenis die je voor de
adolescent Bertus Swaanswijk alias Lucebert zou kunnen gebruiken), maar voor onbekend, de een of andere… Eigenlijk in vele, zo niet alle opzichten het
tegenovergestelde van wat en over wie ik nu aan het lezen ben.
[wordt mogelijk vervolgd]