zaterdag 27 januari 2024

IN MEMORIAM PAUL BEERS

 


Vertaler Paul Beers, geboren in 1935 in Den Haag, is op 23 januari 2024 in zijn woonplaats Zennewijnen overleden.

Zonder Paul Beers had ik het werk van Witold Gombrowicz op zijn minst veel later en dus te laat leren kennen.

Ik ontmoette Paul voor het eerst toen ik net in Amsterdam woonde, lang geleden dus, in zijn hoedanigheid van redacteur-secretaris van het tijdschrift De Revisor dat (in februari 1976) twee door mij vertaalde prozateksten van Robert Musil opnam samen met een ets van mijn hand.

Toen hij in 2014 de Vertaalprijs van het Letterenfonds kreeg, had ik een vraaggesprek met hem voor de erbij horende publicatie. Zie: https://www.letterenfonds.nl/images/2014-12/Vertaalprijzen-2014-Paul-Beers.pdf

En nog pas enkele jaren geleden mocht ik een keuze maken uit het door Paul vertaalde Dagboek van Gombrowicz en die selectie inleiden: https://www.koppernik.nl/product/met-mijn-smoel-in-mijn-handen-witold-gombrowicz/

Paul Beers vertaalde uiteraard nog veel meer dan werk van de Pool. Namen: Robert Menasse, Ingeborg Bachmann, Peter Sloterdijk, Marguerite Yourcenar onder meer.

De kwalificatie ‘markant’ is menigmaal een cliché, maar geenszins voor zijn persoonlijkheid.

 

donderdag 25 januari 2024

KORAN IN DE KAST EN QU’RAN OP DE DRAAITAFEL

 


Ik ben tegen het demonstratief verbranden van welke boeken dan ook omdat ik tegen elk verbod op het verbranden van boeken ben.

Ik vind dat niet alleen moslims een exemplaar van de Koran in huis dienen te hebben.

Ik vind het in meerdere opzichten betreurenswaardig dat Brian Eno en David Byrne de track Qu’ran van hun fantastische album My Life in the Bush of Ghosts (1980) hebben verwijderd na het ‘verzoek’ daartoe van de Britse Islamitische Raad.

dinsdag 23 januari 2024

ONACLOV OF DE MORAAL VAN DE GENEALOGIE – ONGEBRUIKTE AANZETTEN 2

 


 Zoals een schilder in zijn werkplaats schetsen bewaart, onafgemaakte doeken heeft staan, zal een schrijver in zijn mappen aanzetten hebben die nooit of slechts gedeeltelijk zijn gebruikt.

___________________________________

 

Wanneer iemand Alexander naar zijn geboorte en afkomst vroeg, antwoordde hij zonder aarzeling, op een toon alsof hij een allesbehalve opzienbarende mededeling deed: ‘Ik kom uit een ei.’ En terwijl de vraagsteller met stomheid geslagen was, antwoordde een makker, die dit antwoord al ettelijke keren had gehoord, steevast: ‘Uit een windei zeker!’ Waarop Alexander lichtjes vooroverboog, zijn rechterwijsvinger omhoogstak en een klaroensolo ten gehore bracht en er rond de in Alexanders afkomst geïnteresseerde zo’n aanstekelijk gebulder losbarstte, dat die, tenzij hij zijn vraag van overheidswege had gesteld, ook zelf moest beginnen te lachen, eerst onzeker grinnikend en argwanend om zich heen kijkend, zoekend naar bevestiging, maar al spoedig het slachtoffer van de onbedaarlijkste kaak- en buikverkrampingen.

Toch is het altijd dubieus gebleven of A1exander zelf niet echt geloofde in zijn afkomst uit het ei. In elk geval hadden zo’n vraag met zijn antwoord en de erop volgende hilariteit hem er nooit toe gestimuleerd een meer plausibele verklaring voor zijn bestaan te geven. Blijkbaar had hij een dergelijke verklaring niet, zocht hij er ook niet naar en kon hij zich wellicht zelf een Alexander onmogelijk anders voorstellen dan in een zwarte frak, een gouden grijns onder een gepommadeerde snor en als petomaan.

Salamander had daarentegen de behoefte om met een brokkelige stem allerlei ruwe stukken verhaal over zijn ver teruggaande bloedlijn uit zijn kolenschacht op te diepen. Hij vertelde dat hij er in zijn vierde levensjaar al van doordrongen was voorbestemd te zijn om vuurkunstenaar te worden. Hij had toen meegemaakt dat zijn oudere broertje een haardijzer bij de gloeiende kant had beetgepakt, dat het ijzer toen heel even geheimzinnig aan de meteen geopende en gillende hand was blijven plakken en dat, in felrode glinsterende kleuren, het woord ‘volcano’ spiegelbeeldig in zijn broertjes handpalm was verschenen. Dat zijn broertje daarna maar was blijven schreeuwen, had hem onbegrijpelijk toegeschenen. Zelf had hij meteen het gevallen haardijzer vastgegrepen, maar in plaats van dat ook in zijn hand het woord vlees was geworden, had hij van zijn moeder een draai om zijn oren gekregen. Het ijzer was toen wellicht al te zeer afgekoeld geweest en ‘mijn moeder waarschijnlijk over haar zenuwen. Toen ze weg was, heb ik het ijzer keer op keer in het vuur gestoken en het wel twintig keer geprobeerd. Ik hield de gloeiende letters niet alleen in mijn handen, maar ook tegen mijn wangen, tegen mijn bovenbenen, op mijn buik en ik stak zelfs de gloeiende punt van het ijzer in mijn mond. De volgende dag had ze gezien wat ik deed.’ ‘Salamander,’ zei ze en aaide haar zoontje over zijn bol en hij begon in te zien dat zijn onvermogen iets was wat niet zomaar iedereen kon. ‘Mijn moeder had begrip en gevoel voor mijn talent,’ vertelde Salamander, ‘ze was de kleindochter van Talma en Servais le Roy, de levitationist, die op zijn beurt weer een achterkleinzoon was van Signora Signorelli, die vloeibaar lood in haar mond liet stollen totdat ze de afdruk van haar tanden erin kon laten zien.’

‘Hoelang is dat geleden, Salamander?’

HILCKMANS GOOFS - ONGEBRUIKTE AANZETTEN 1

 


Zoals een schilder in zijn werkplaats schetsen bewaart, onafgemaakte doeken heeft staan, zal een schrijver in zijn mappen aanzetten hebben die nooit of slechts gedeeltelijk zijn gebruikt.

________________________________________

[…]

Antoninus draagt een Rolex.[1] Een vampiressa scheurt het hemd van Jonathan Harker open, hoewel dit kort tevoren is losgeknoopt. Wanneer Lucy een huis binnen gaat om Mina te zoeken, zou ze eventueel de witte kunststof stroomschakelaar tegen de linker muur kunnen gebruiken. De kapitein noteert in zijn logboek dat hij met zijn zeilschip is vertrokken vanuit de Kaspische Zee. [2] Voordat Vincent op Joey Zazza schiet, is Zazza’s bloed al zichtbaar op de winkeldeur die hem de weg verspert.[3] Bij het straatcarnaval in 1917 wapperen Amerikaanse vlaggen met vijftig sterren.[4] Er wordt Italiaanse wijn geschonken uit flessen met de kwalificatie doc op het etiket.[5] De grote hoeveelheid bagage van het driekoppige Torrancegezinnetje na aankomst in het Overlook Hotel zou met geen mogelijkheid in hun Volkswagen-kever hebben gepast.[6] Wanneer Jake thuiskomt nadat hij Mrs. Mulwray is gevolgd, rinkelt de telefoon anders dan Jake in 1937 gewend zou moeten zijn.[7] De taxi die Bruno in Arlington, Virginia, heeft genomen om bij Union Station in Washington te komen, rijdt weliswaar via de brug over de Potomacrivier die Virginia en Washington d.c. scheidt, maar door de achterruit zijn het Lincoln Memorial en het Washingtonmonument in d.c. te zien.[8] Er rijdt niet alleen een jeep met Calloway, Martens en Paine, maar ook een Londense dubbeldekker door het nachtelijke Wenen.[9]

Hilckman heeft al zijn goofs keurig digitaal gecategoriseerd. Hij kan in zijn systeem zoeken op filmtitel, naam van de regisseur, jaartal, genre, foutsoort.

Via internet correspondeert hij met goofjagers over de hele wereld. In tegenstelling tot het gros van zijn medefilmspotters neemt hij niet eerder een goof op in zijn database voordat hij hem zelf heeft kunnen keuren. In feite maakt de map met de naam Check natuurlijk ook deel uit van het systeem, net als de map met de naam AF, van afgekeurde fouten.

 

Het begon in 1985, met een fles whisky, dat wil zeggen, met de aanschaf van een vhs-speler. Hilckman zette de band stil, spoelde hem een stukje terug, drukte op Play en zag tot zijn verbazing bevestigd wat hij meende te hebben gezien. Wanneer Bart en Waco Kid zitten te schaken, drinkt Waco Kid whisky uit een fles die even vol blijft.[10] ‘Jezus!’ riep Hilckman geamuseerd. Uren en uren is hij vervolgens in de weer geweest. Terug- en voorwaarts spoelen, op de pauzetoets drukken. Helaas was het stilstaande beeld erg onstabiel en de recorder had jammer genoeg geen functie waarmee je de band vertraagd kon afspelen. Maar hij zag ergens rechts beneden in beeld delen van de filmset, en iemand die op een banjo speelt zonder dat die geluid maakt terwijl de cowboys wel hoorbaar zingen, Mongo en Bart komen de saloon in en hun slagschaduw is zichtbaar tegen de buitenluchtbackdrop.

         Bij het kijken naar de volgende band was Hilckman al meer gespitst op het vinden van fouten dan op het zich laten ontspannen door de film. Als Will Kane op bezoek gaat bij Martin Howe hebben de panelen van de voordeur buiten een andere schikking dan binnen.[11] De slagschaduwen in het kraanshot van de climax zijn van ongeveer drie uur in de middag. Bovendien is de skyline  van het moderne Los Angeles aan de horizon te zien.

 

Er is inmiddels veel veranderd. Door de intrede van de dvd, van de pc en door internet. En doordat Hilckman spoedig bezeten raakte van zijn kijkhobby. Wat betekent dat het al gauw veel verder ging dat het ontdekken van drinkglazen met getijdenschommelingen, langer wordende brandende sigaretten, het veranderen van oogkleur bij iemand die terugblikt op zijn of haar jonge jaren of het van het ene op het andere moment wisselen van kledingstukken. Hilckman moest ook op feitenjacht, in naslagwerken en gespecialiseerde boekwerken, aanvankelijk in bibliotheken, meer recentelijk op het wereldwijde web. Wat hij in 1985 nog niet kon weten, weet hij nu. Bijvoorbeeld dat er in 1874 niet geschoten kon worden met Winchesters uit 1892 en 1894.[12]

Hilckman heeft zo zijn zwak voor bepaalde fouten. Een chauffeur die het stuur naar rechts draait terwijl zijn auto naar links afbuigt, bezorgt hem nog altijd een sensatie als in een kermisattractie. Zoals alleen een bepaalde Engelse regisseur-gentleman auto’s in Amerika[13] of aan de Middellandse Zee[14] op de linkerweghelft mag laten rijden.

Gaandeweg heeft hij zelfs esthetische beoordelingscriteria ontwikkeld op grond van de kwantiteit en kwaliteit van fouten in een speelfilm. Hoe meer goofs hoe liever, zou je misschien denken. Maar voor Hilckman is een film met tientallen evidente fouten, zoals Titanic van James Cameron, een teleurstellende mislukking. Terwijl door dat ene anachronisme van de radiozendmast in het Rome van 1917 plus nog een futiliteit, de betreffende film[15] tot zijn toppers behoort. En een volkomen foutloze film? Hilckman is geneigd te vinden dat zo’n volkomenheid juist een gebrek is. Tegelijkertijd vermoedt hij dat zo’n film niet bestaat.

[…]



[1]  In Stanley Kubrick, Spartacus, 1960.

[2]  Beide in Werner Herzog, Nosferatu, Phantom der Nacht (1979).

[3]  Francis Ford Coppola, The Godfather, deel III, 1990.

[4]  Idem 3, deel II, 1974. In 1917 telde de Amerikaanse vlag 48 sterren.

[5]  Idem 3, deel I, 1972. Het vermelden van doc werd pas in 1963 ingevoerd.

[6]  Stanley Kubrick, The Shining, 1980.

[7]  Roman Polanski, Chinatown, 1974. Vóór de jaren zestig bestond dit telefoongeluid niet.

[8]  Alfred Hitchcock, Strangers on a Train, 1951.

[9]  Carol Reed, The Third Man, 1949.

[10] Mel Brooks, Blazing Saddles, 1974.

[11] Fred Zinneman, High Noon, 1952.

[12] Mel Brooks, Blazing Saddles, 1974.

[13] Alfred Hitchcock, Vertigo, 1958. Wanneer Scotty en Judy (Madeleine) over een tweebaansweg onderweg zijn naar het klooster van San Juan Battista, rijdt Scotty duidelijk op de verkeerde weghelft. Toen Hitchcock daarop werd gewezen, antwoordde hij met ‘You drive your way, I’ll drive mine.’

[14] Alfred Hitchcock, Rebecca, 1940.

[15] Bernardo Bertolucci, Il Conformista, 1970.

zaterdag 20 januari 2024

DE MIDDAGWANDELAAR

 

 

Het ene boek het andere laten verduidelijken en omgekeerd, kan dat?

         ‘Kid, die er als kind bang voor was door zijn vader te worden geofferd zoals Abraham Isaak moest offeren, doodt uiteindelijk zijn eigen zoon.’ – Dat las ik in een van de schaarse besprekingen van de roman Kid. Maar was het een juiste vaststelling of conclusie? Is die zoon inderdaad om het leven gebracht ergens in het gebergte op het eiland waar een groot deel van de gebeurtenissen in Kid gesitueerd is? Geeft de roman daar wel uitsluitsel over?

         Stel dat er iets of niets te bewijzen valt aan de hand van de tekst van de in 2007 verschenen roman, mag je dan een verhaal dat twee jaar later verscheen als getuigenis gebruiken?

         ‘Op het elektronische informatiescherm van de drogisterij verspringt de aanduiding 23/5 naar +30º,’ aldus de eerste woorden van de allerlaatste alinea van de roman Kid.

         In het verhaal ‘De middagwandelaar’, opgenomen in de verhalenbundel Dieman, begint een alinea met: ‘Op het elektronische informatiescherm van de drogisterij aan de havenboulevard van de kleine hoofdstad was de aanduiding 23/5 naar +30º versprongen.’

         En ook verder sluit de setting van het verhaal helemaal aan bij de locatie van het Kid-drama. Alleen weet de hoofdpersoon van dat verhaal niets van dat drama. Zoals Kid Dieman nodig heeft, heeft Dieman Kid nodig, lijkt het…

 


Hieronder het verhaal.

 

 

DE MIDDAGWANDELAAR

 

Om Sotiria Christinidou te bezoeken, kan men met de auto de geasfalteerde weg volgen die eerst, vanaf de kustweg door het dennenbos, met haarspeldbochten naar Ambelos klimt en zich daarna minder sterk stijgend naar Stavrinides slingert. Boven in dat laatste dorp aangekomen zou men door de nauwe straatjes verder kunnen chaufferen, bij het kerkje linksaf, waar het wegdek van beton is, en dan nog een keer links, met het risico van lakschade en krassen in de carrosserie of het verlies van een buitenspiegel, tussen uitstekende huishoeken door, over hobbelig plaveisel, licht dalend, het dorp weer uit als het ware, tot ongeveer waar het weggetje als onverhard en slecht begaanbaar op de minst belabberde wegenkaart van het eiland staat gemarkeerd.

         Maar het getuigt van weinig respect voor Sotiria om haar zo te benaderen en evenmin van een passie voor een vorm van natuurbeleving waar een zekere mate van lichamelijke inspanning onlosmakelijk deel van uitmaakt.

         Niet dat Dieman behoort tot het slag van de degelijk geoutilleerde trekkers of van de klauteraars en bungelaars met stijgijzers, karabiners en magnesium, die hun eigen grenzen verkennen, zoals dat heet. Verre van dat. Zijn grenzen zoeken Dieman zelf wel op, ooit. Degelijk schoeisel, gemakkelijk zittende, lichte zomerkleding waarmee je op een terras aan de haven van de hoofdstad kunt zitten zonder je noemenswaardig van de plaatselijken te onderscheiden, een zonnebril, een petje tegen de zon, dat wel, maar in plaats van een veldfles een plastic flesje frisdrank uit het supermarktje aan zee, in plaats van een afgewogen samenstelling van proviand in een grote, van wat al niet bol staande rugzak, een paar versnaperingen in kleurrijke wikkels bij de hand en een portemonnee op zak.

         Maar hij klimt wel degelijk, hij klimt, wandelend en transpirerend, van zee naar zo’n vierhonderd meter, nu eens over een zandweggetje dat langs de helling omhoog slingert, dan weer doorstekend over een steil ezelspaadje. Hij begint steevast aan zijn klim, elk voorjaar weer een keer, wanneer echte klauteraars zweet en stof al lang afgedoucht hebben, hij begint niet in alle vroegte namelijk, wanneer het nog zeer fris en dauwig is op de groene noordflank, maar pas ruim na het middaguur, in de voormiddag, wanneer het nauwelijks nog amateuristischer en onverstandiger kan.

 

woensdag 17 januari 2024

SUBTILITEIT EN SUGGESTIE

 

Wanneer is het tijd om een eindbalans op te maken? Hopelijk nog niet al te gauw. Maar tijd om terug te kijken is het inmiddels wel. En om te proberen antwoorden te vinden op vragen als waarom menig prozaboek van me, als het al werd gelezen, vaak niet helemaal werd gelezen door de lezer die ik, al schrijvende, meende te hebben geschapen. Ja, want probeerde ik dat niet vooral met elk verhaal, elke novelle, elke roman: een vorm, een attitude van lezen, dus een lezer te scheppen? Uiteraard was dat een type lezer dat ik zelf zou willen zijn, in elk geval iemand met (behalve een essentieel gevoel voor stijl, nee, voor stijlen) speurzin, met een zintuig voor de betekenis en waarde van hiaten, openingen en suggesties, iemand die zelf zijn combinatievermogen en verbeelding aan het werk kon en wilde zetten waar het boek het clair liet overgaan in obscur, of een lezer die het donker al in het licht vermoedde en het er zelfs in zag opdoemen, die zodoende gaandeweg een intimus werd, veeleer een vertrouwelijke deelgenoot dan een publiekmaker.

Ik moet denken aan een passage in de roman Ada (1969) van Vladimir Nabokov. Ada is als puber een pedant nest. Over Greg, een tiener die een oogje op haar heeft, lezen we op gegeven moment:

‘Well,’ he said, getting up, ‘I must be going. Good-bye, everybody. Good-bye, Ada. I guess it’s your father under that oak, isn’t it?’
En dan zet het bijdehante wicht Ada hem zo op zijn nummer:
‘No, it’s an elm,’ said Ada.

Dat is grappig, en om zulke regels aan te strepen zijn potlood en puntenslijper uitgevonden.
         Het grandioze, want obscure van de regels zal echter nog blijken, vele pagina’s en jaren later. En wanneer je het antwoord van de Ada toen ze nog jong was dan terugleest, kun je dat welhaast niet meer met droge ogen – en dat niet van het lachen. Zo gauw die tweede lezing erbij komt voel je je er een worden: zo’n lezer die Nabokov in het leven wilde roepen. Wat blijkt namelijk?
         De jonge Ada krijgt geen liefdesverhouding met die Greg – uiteraard niet – maar met haar jonge neef Van. Het wordt voor beiden de liefde van hun leven. Ze zijn weliswaar bloedverwant, maar nicht en neef, het komt in de slechtste alsook in de beste families voor, nietwaar.
         Totdat het feit dat Ada’s vader niet onder een eik maar onder een iep zat tot de kleinst mogelijke futiliteit inkrimpt wanneer de man van wie ze altijd had aangenomen dat hij haar vader was, de broer blijkt van haar werkelijke verwekker, de vader van Van…!
         Met dat ogenschijnlijk redundante ‘No’ sprak Ada destijds de waarheid zonder het zelf te weten. Of moet ik zeggen: liet de schrijver haar destijds al de waarheid spreken?
         De ware lezer, die, als hij of zij en het boek goed zijn, altijd een lezer van op zijn minst een tweede lectuur is, moet al lezende het boek meemaken, zowel in de betekenis van mee beleven als mee bouwen. Wanneer dat niet gebeurt wordt elk goed boek middelmatig.

Maar kunnen suggesties, hints, toespelingen en dergelijke ook tè subtiel zijn? Mogelijk, maar subtiliteit moeten ze zonder meer bezitten, wil ik er als gespitste lezer plezier aan beleven, want er zelf combinatiemogelijkheden in menen te zien, aan het werk raken zoals een schrijver me aan het werk zou willen hebben, een schrijver van mijn voorkeur althans.
         Nabokov had en heeft het, zeker na het verschijnen van Lolita (1955), gemakkelijk. Er bestaat nog altijd een horde lettervlooiers die zich met zijn boeken bezighouden, die dus elk woord wikken en wegen in de hoop weer een nieuw, niet eerder opgemerkt draadje uit het tapijtweefsel te kunnen lostornen, met alle doordraaf- en beuzelrisico’s van dien.
         Nabokov had van alles en nog wat mee wat ik niet heb, zoals de tijdgeest, zijn afkomst, de beschikking over meerdere grote talen, zijn historisch en persoonlijk dramatische geschiedenis, het schandaal, en wie weet bezit ik niet meer dan een schamele fractie van zijn artistieke talent.
         Toch denk ik het volgende te mogen zeggen: dat ik weleens teleurgestelder ben geweest in positieve besprekingen van mijn romans dan in negatieve. Juist van die positieve besprekers viel het me tegen – uitzonderingen daargelaten – wat ze hadden laten liggen; want meestal was dat iets wat ik zelf als relevant voor (het genot van) het lezen door een ware lezer beschouwde, iets wat ik al doende zorgvuldig had uitgespaard om het door de verbeelding van mijn lezer te laten inkleuren en voltooien. Na het tot me nemen van lovende, zelfs enthousiaste commentaren, waardoor ik me weer even over de Amsterdamse grachten durfde te bewegen, bleef ik nogal eens zitten met de indruk dat men een nog onaf bouwwerk had verlaten om het prijzend de rug toe te keren. Al kan het natuurlijk aan mijn eigen onvermogen hebben gelegen.

Nu moet ik denken aan mijn roman Kid (2007). Het verbaast me nog altijd dat bij mijn weten niemand een bepaalde, misschien wel dè essentiële tournure van het boek heeft weten te vinden. Hoewel iedereen die zal vinden nadat ik zo meteen heb verteld waar het daarbij om draait. De aanwijzingen en ‘bewijzen’ zitten niet eens verstopt, ze zitten in of zijn details (zoals het ‘No’ in Ada met terugwerkende kracht de dramatische nucleus van het verhaal blijkt te zijn). Waar en welke details ga ik niet vertellen, om voor die twee die Kid nu alsnog of nog eens willen gaan lezen het plezier niet te bederven en om alle anderen – maar hoe weinig zullen dat er eveneens zijn? – niet te vervelen met details die in een roman essentieel maar in een uiteenzetting als deze overbodig zijn.
         Een niet te missen rol in Kid speelt het bekende Bijbelverhaal over Abraham die van God de opdracht krijgt zijn enige ‘ware’ zoon Isaak te offeren. Op het omslag staat al een detail van een schilderij van Rembrandt van die offeropdracht. De kleine jongen Kid, enig kind, is er als de dood voor dat zijn godvruchtige vader ook met hem zoiets zal gaan doen. Het komt er echter niet van. Waar het wél van komt is waar de volwassen geworden Kid achter komt. En dat is niet alleen – het zal geen lezer kunnen ontgaan – de ontdekking dat hij zelf een zoon blijkt te hebben. Het gaat vooral om Kids eigen genetische komaf.
         In het boek Genesis kan Sara geen kinderen krijgen. Omdat ze wil dat haar man Abraham zich (en daarmee zijn volk) voortplant, laat ze het toe dat hij een kind verwekt bij de dienstmaagd Hagar. Ismael wordt geboren. Echter op hoge leeftijd wordt Sara alsnog zwanger. Isaak wordt geboren. Hagar en Ismael worden prompt verjaagd.
         In Kid nu is er van een zwangere dienstmaagd geen sprake. Wel duurt het heel lang tot Kids moeder in verwachting raakt. En nu komt het: om haar man toch vader te laten worden moet Kids moeder iets hebben gedaan wat in de mores van het Oude Testament ontoelaatbaar zou zijn geweest: een kind bij zich laten verwekken door een andere man en haar wettige echtgenoot de indruk geven dat het zijn kind is… Ondenkbaar in het boek Genesis en met de medische kennis van destijds: dat niet de vrouw, Sara, maar Abraham, de man, de onvruchtbare zou zijn! Kid (het boek én de protagonist in dat boek) zet het Bijbelverhaal, dat als een soort kapstok lijkt te fungeren, finaal op zijn kop. Dat lijkt me toch geen onbelangrijk gegeven in de verwikkelingen en dramatische ontwikkeling van het verhaal in deze roman.
         Blijft nochtans de vraag of ik tè subtiel ben geweest en de lezer bij voorbaat en van meet af aan als intimus heb beschouwd voor wie bij wijze van spreken een half woord zou volstaan. Ik kan het me niet goed voorstellen, zoals gezegd zijn de vingerwijzingen evident zichtbaar. Zou niet veeleer dit het probleem zijn: dat de meeste lezers vergeten dat wat de personages zeggen door de auteur is geschreven, dat ze, met andere woorden, vergeten de auteur te volgen?
         Toch maar een voorbeeld? Vrij vooraan in het boek. Uit angst ervoor dat zijn vader hem zou willen offeren zoals Abraham zijn zoon wilde offeren, is de kleine Kid op de vlucht geslagen. Bij thuiskomst wordt hij min of meer door zijn vader verstoten.
Toen Kid het eindelijk waagde thuis te komen leken er wel drie dagen verstreken en had zijn vader besloten uitsluitend nog het woord tot zijn zoon te richten via diens moeder, een vrouw van weinig woorden.
'Papa...' zei Kid stamelend.
'Waarlijk, die jongen is mijn zoon niet,' zei de man tegen de vrouw.

De man heeft er op dat moment geen benul van dat de jongen niet zijn genen heeft. Zijn daad is een louter symbolische. De enige die op dat moment de ware lading van die woorden beseft, namelijk de letterlijke feitelijkheid ervan, is Kids moeder. En Kids schepper natuurlijk, de auteur die het de man zo laat zeggen. Ik bedoel, als je een personage niet letterlijk hoeft te nemen, wil dat nog niet zeggen dat je zijn auteur niet letterlijk moet nemen. Bij herlezing van de roman (en het daarbij goed letten op het doen en laten van Kids moeder) zou dat toch evident moeten worden?



PS 18.02.2024 Ach, ik weet het zelf ook niet goed. Onderliggend sentiment van het bovenstaande heeft wellicht te maken met de vaststelling dat een roman als 'Kid' amper de kans heeft gekregen om überhaupt te worden gelezen, laat staan te worden uitgeplozen. Al is zoiets als dit een fraaie opmaat, maar zeer in de marge: https://klassequaboeken.blogspot.com/.../huub-beurskens... . Noem het persoonlijke frustratie. 

donderdag 11 januari 2024

INDRUKKEN VOOR EEN SAMENHANG

 


Een hagedisje doodgeslagen. Heb ik. Ettelijke jaren geleden. Met een steen. Ter hoogte van de op bovenstaande foto gemarkeerde plek. Normaliter lukt zoiets natuurlijk nooit bij die rappe dingen, maar dit hagedisje zat, door een auto half overreden, met zijn geplette achterlijf aan het asfalt geplakt.

De dag ervoor had ik de kameleon van onderstaande foto juist behoed voor zijn einde der tijden.

 


Dat was op een andere weg, waarover we vanuit het dorp Pagondas bergafwaarts liepen.

 


Hagedisje en kameleon figureerden vervolgens in onderstaand gedicht, net als het trieste bestaan van de adelaar die ik zag in het klooster met zijn theologenschool op Patmos, het eiland waar Johannes zijn Apokalyps schreef met het beest uit de aarde en dat uit de zee, en die andere wezens.

 


En die indrukken leken opeens een samenhang te willen vinden in wat ik nooit had vermoed achter de vriendelijk bedienende jongeman in de tuin van ons al gedurende meerdere eilandverblijven favoriete restaurant. De foto hier toont hem helemaal rechts.

 


 

 

EILANDWEGEN

 

Zag op Patmos een adelaar in een kooi. Heel mooi

als symbool maar zeer naar voor zo’n levend wezen.

Eleftherios Christodoulakis had er gebogen gelezen

onder de bogen van de theologenschool, over de ooi

 

die stil is bij haar scheerders, over het beest uit zee

en dat uit de aarde, over paardsprinkhanen, draken.

In Pagondas, zijn bergdorp op Samos, werd hij diaken,

na meerdere toeristenseizoenen in de bediening mee

 

te hebben gelopen van de Esperidestaveerne, niet ver

van de oude haven. Zo vaak schonk hij ons toen ouzo

zonder zijn aspiraties te laten weten, dat – ‘Gestopt?

Hoezo?’ – we nauwelijks geloven konden dat hij er

 

gewerkt had om pappas te kunnen worden. Nog kort

tevoren had ik op de weg van Pagondas naar beneden

een kameleon die overstak zoals kameleons dat deden

tegen zijn wil van het asfalt getild voordat hij aan gort

 

zou worden gereden door zo iemand die er aankwam

als een wilde, toen, toeterend, zwaaiend, in zijn hemd

van de zaak, Eleftherios bleek te zijn. Had hij geremd,

zou hij zijn uitgeweken? Zou hij behalve over het Lam

 

ook over alle andere dieren preken? Als komende mei

in Pagondas ik de diaken tref, krijg ik dan diens zegen?

Op een van Gods ondoorgrondelijke eilandwegen

de dag erna verloste ik een hagedisje met een kei.

 

 © HB



dinsdag 2 januari 2024

AAN TWEE DICHTERS DIE DIT NIET VERNEMEN KUNNEN

 


I

 

Een heel ander gedicht had ik me voorgenomen

te schrijven, iets bij wijze van postuum eerbetoon

aan de dichter van het me indringen van zijn verzen,

al weet ik niet meer, nee, wist ik nog niet hoe het

zou gaan klinken. Maar wie weet gaandeweg toch

wel als dit, en erin iets met verdrinken – binnenrijm

hier te schrappen als te vroeg. Want, Paul Celan, toen

 

ik, zoveel jaren ouder, oud al eigenlijk, begonnen was

je te herlezen, vloog weldra alles me zo aan als blijkbaar

geschreven ten einde het vrijwillig niet te overleven: als

louter cryptische notities voor een definitie van een niemand

meer die nochtans helder zou moeten kunnen bestaan.

Terwijl jijzelf niet veel anders werd dan in het politieprotocol

het lichaam van ene Antschel, Paul (Pesach), gevonden in

een waterrooster tien kilometer verderop en evenveel

dagen na je ongeziene sprong van de Liefdeszuchtenbrug

de apotheose van grondeloosheid in. Hoewel je zwemmen

 

kon! Waartoe jou nog lezen? Je sloeg je boek toch zelf dicht?

‘Alle dichters zijn joden.’ Bedoelde je dolende doden? Als dit

het is wat kunst ten diepste biedt en bieden moet, is dat dan

goed voor een gemoed dat op herademen hopen wil? Och,

 

wie ben ik die hooguit wat figuren weet te vormen als door

kleurige ballonnen te verknopen, jongetje uit het katholieke

in de betere helft van de eeuw, wiens jonge moeder geen

nekschot kreeg, en met familiegraven maar die niet in de lucht.

Hoefde nooit op de vlucht. Ja, ben al stil en sla je boek weer open.

 

________________

‘Alle dichters zijn joden.’ Een zin van Marina Tsvetajeva, door Paul Celan als motto in het Russisch boven een van zijn gedichten geplaatst.

 

 

Prüfen Sie, ob er in der tiefsten Stelle Ihres Herzens seine Wurzeln ausstreckt, gestehen Sie sich ein ob Sie sterben müßten, wenn es Ihnen versagt würde zu schreiben. Muß ich schreiben?

– R. M. Rilke, ‘Brief an einen jungen Dichter’ / Lady Gagatattoo

 

II

  

Ja maar natuurlijk is elke danser, hoe licht hij zich ook

voordoet, een verklede, en wordt hij een burger die door

de keukendeur zijn woning binnengaat! Jij was niet anders,

Rainer Maria, toen je, van je vers neergepende frasen nog

in extase, na al dat zitten in hoogste scheppingsnood – ‘an

Essen war nie zu denken,’ schreef je naderhand aan vorstin

Marie von Turn und Taxis, ‘Gott weiß, wer mich genährt hat’ –

bij het eindelijk opstaan je niet alleen je stoel onder je gat

verschoof, maar een, twee winden liet, zeer verfijnde uiteraard,

maar darmen blijven darmen voor zowel proleten als poëten,

voor rijken als voor armen. Of dromen dichters minder triviaal?

 

Zelf stond ik afgelopen nacht nog op een berg in Wallis naast

mijn zware zwarte motor en riep ‘Gina!’, hard en kwaad, al

ken ik geen vrouw persoonlijk met die naam en weet ik niet

eens hoe zo’n ding te starten, maar zelfs tatoeages had ik,

van sterren, ankers, harten. À propos: je raadt nooit wat Lady

Gaga op haar linkerbovenarm heeft staan! Populäre Sängerin,

Anfang 21stes Jahrhundert, Amerika – je vindt haar vast banaal.

 

Tot besluit begaf je je, fijn besnaarde, naar buiten om het

kleine slot te strelen als een groot oud beest dat je binnen

je elegieën baarde, ja, die ongeëvenaarde. Maar ver van

trekkende troepen op rupsbanden en paarden, ver van

zwaarden en geweren, kakofonisch gebulder en donder-

slagen, para’s die al schietend landden of al dood, ver van

gebrek aan kleren, van eropuit moeten om brood te stelen –

en vrij van in de je zo dierbare aarde moeten wroeten om

andere gewassen dan verzen te telen, vrij van bevelen anders

dan die van de muze van Duino en Muzot. Muß ich scheißen?

Das braucht man nicht erst zu prüfen… Flugs aufs Klo!

 


________________

Bovenstaande probeersels dateren van ettelijke jaren geleden.