vrijdag 27 september 2013

donderdag 26 september 2013

SALONGRAFFITI 2

Zoals wetenschappers worden aangeklaagd omdat ze pretenderen te onderzoeken maar blijken te verzinnen, zouden beeldend kunstenaars moeten worden gehoond omdat ze pretenderen te onderzoeken in plaats van te verzinnen.

De expositie (het expositietje) van  Paulina Olowska in het Stedelijk bleek nog teleurstellender dan ik had verwacht. Wat schamel was en is dit!
        De door Mick la Rock vervaardigde graffitimuur is van gemiddeld middelbare schoolniveau. Zo pijnlijk braaf in zijn/haar recalcitrant willen zijn! Niet alleen doordat de gestileerde grote graffitiletters de 'tags' zo overlappen dat die nog steeds keurig leesbaar blijven, niet alleen door de nietszeggende clichétaal, reclametaal welhaast van die tags, door zogenaamd Malevich ook zijn tag te hebben laten plaatsen (werk van de door de communisten van na de revolutie gefnuikte Rus hangt een paar zalen verderop), maar ook doordat op twee plaatsen de vlekkeloos witte museummuur afgebladderd moet lijken en een bakstenen muur moet laten zien met een trompe l'oeil dat te slecht geschilderd is om als zodanig te werken - want uiteraard mág dat ook niet als 'echt' werken: zo vinden onkunde en gebrek aan vakmanschap altijd wel een ideologisch gefundeerd argument om zich te kunnen manifesteren.
        Wat ik al vermoedde: die modellen met breiwerk en andere mode op de schilderijen van Olowska zijn gewoon van foto's uit oude (communistische) Poolse damesmodebladen nageschilderd. Er staat een vitrine waarin die originelen allemaal netjes uitgestald zijn. Dat lijkt van eerlijkheid te getuigen. Maar voor mij getuigt het er vooral van dat men het helemaal geen punt meer vindt niet(s) anders te kunnen schilderen dan naar foto's. Het klinkt natuurlijk uitermate conservatief, maar ik zou die Olowska wel eens rechtstreeks naar de aanschouwing bezig willen zien!
        Dat kan echter onmogelijk worden verwacht in het kader van haar o zo belangrijke sociaal culturele missie. Om een tekst van de curator van het Meertensinstituut Stedelijk op een van de muren te citeren:
        'Olowska kijkt vanuit een specifiek perspectief naar het revolutionaire potentieel van modernistische kunst en religie. Zij onderzoekt verschillende vormen van presentatie, niet alleen van kunsttentonnstellingen, maar ook van winkel- en barinterieurs of van graffiti en neonreclames op straat.'

Elk nadeel heb z'n voordeel. Toen ik de tentoonstelling verliet ademde ik op bij de aanblik van Appels' 'Mens en dieren' uit 1949.

SALONGRAFFITI

Mick la Rock (l) en Paulina Olowska aan het werk in de tentoonstelling Au Bonheur Des Dames. Foto: Thomas Manneke

Deze foto staat op de site van het Stedelijk bij de informatie over de tentoonstelling van werk van de Poolse Paulina Olowska (1976) die onlangs is geopend en loopt tot 27 januari 2014.
        Het is een foto die te denken geeft. Ik heb de esthetiek van graffiti nog nooit anders kunnen zien dan als afkomstig uit en bedoeld voor het kitschgevoelige brein van pubers en nog niet tot volwassenheid uitgegroeide adolescenten. En eerlijk gezegd zie ik graffiti - niet alleen 'tags' maar ook kleurrijk uitgewerkte 'pieces' - liever in een museum dan in metrotunnels, tegen viaducten, op gebouwen en op bussen en treinstellen. Maar terwijl ze in de stadsjungle 'horen', horen ze mijns inziens juist niet te worden vervaardigd in alle rust, in een voor het publiek tijdelijk afgesloten, cleane museumzaal, met volledige financiële en technische ondersteuning door het kunstinstituut. Wie graffiti in de openbare ruimte aanbrengt dient dat met de grootste omzichtigheid te doen, want een bekeuring en een terechte boete te riskeren.
        Kijk eens wat de twee dames een professionele apparatuur ter beschikking hebben gekregen! En die strakke, witte wand op de achtergrond, met hun work in progress: vooral links is goed te zien hoe namaak dit allemaal is, want daar zijn eerst opzettelijk allerlei teksten éénlijndik neergezet juist om er van die typische grote, opgevulde 'sierletters' overheen te kunnen zetten. Dit kan toch niets anders zijn dan salongraffiti, nepgraffiti dus?
        Ik zie de kunstgelovigen in processie al devoot langstrekken, terwijl ze de dag tevoren weer eens de gemeente hebben gebeld voor het verwijderen van graffiti op een van de gebouwen in hun uitzicht.

        De foto's van het werk van Olowska zelf, zoals de site van het Stedelijk die toont, beloven ook al niet veel goeds.

Al dan niet moedwillig klunzig nageschilderde foto's of modetijdschriftillustraties, als ik het zo zie. Maar ja, “Olowska heeft een unieke stem in de actuele kunst, onder meer door de verbinding die zij legt tussen mode, kunst en feminisme, en door de alternatieven die zij aandraagt voor de rol die beeldende kunst en vormgeving kunnen spelen in onze samenleving,” aldus curator Leontine Coelewij.
        Over het artistiek beeldende van het werk geen woord. En dus bange vermoedens bij mij.
        Ik zal een dezer dagen het Stedelijk maar weer eens bezoeken. Met een groot vooroordeel: dat ik het als zo vaak weer mismoedig zal verlaten.


maandag 23 september 2013

SAMIOTISCHE SEPTEMBERNOTITIES 2013 - IV

Tussendoor, dat wil zeggen, in de namiddag op het terras in de schaduw van de olijfbomen (die dit jaar zoals de meeste olijfbomen op Samos, vreemd genoeg weinig of geen vruchten dragen) en na terugkeer van het avondeten in Pythagorio, ook nog tijd voor het lezen van nieuw proza.

De tweede roman van een jonge Nederlandse schrijver laat ik echter op ongeveer de helft voor wat hij is. Ik geloof niet dat er nog iets van de grond komt wat me kan boeien. Ik kocht het boek omdat de schrijver me een erudiet en intelligent iemand leek. En op grond van wat er zoal werd opgemerkt over zijn eerste roman (die ik niet las) en zijn tweede: een talent en grote belofte, deze auteur. Eruditie en intelligentie blijken zonder meer uit deze roman, ook talent, maar dan zou er nog iets anders – noem eens iets – bij moeten komen… Ik las zo’n 120 bladzijden lang echter niet veel meer dan tekens, in plaats van vertellende woorden, tekens van eruditie, intelligentie en van talent.

Hoewel slechts twaalf jaar ouder heeft Arnon Grunberg met zijn niet aflatende productie zijn werklustige talent al lang en breed bewezen en waargemaakt. En welke schrijver is op zijn tweeënveertigste al zo met grote oplagen en prijzen en dus nogmaals oplagen en prijzen bedeeld als hij? Ik las lang niet alles van hem, maar nu eens was ik enthousiast over een roman van hem, zoals over De asielzoeker, dan weer, zoals bij Tirza, hield ik het onderweg voor gezien.
         De man zonder ziekte (221 pagina’s, tiende druk) heb ik in twee maal ik denk anderhalf uur uitgelezen. Want die roman leest gewoon lekker door. Let wel, ik schrijf dat de roman leest, niet ik… Het boek gleed als het ware door me heen.
         In stilistisch opzicht voelde ik me al spoedig (geheel anders dan bij de lectuur van de roman die ik ervoor dichtsloeg en weglegde) behandeld als een sukkel die bij de eerste de beste bijzin de kluts kwijt raakt. Het hele boek is een aaneenschakeling van korte, hapklare zinnetjes, een doorgaande vloed van informatietjes. Alles in dit boek is zo… doelgericht. En leesteken Punt is er derhalve koning en mag nooit lang buiten beeld blijven. Hier wordt uitsluitend verteld van punt naar punt. Een willekeurig voorbeeld:

‘Samen met Nina heeft hij een nieuwe koffer gekocht PUNT Voor drie dagen in Dubai was een reistas voldoende geweest PUNT Nu gaat hij langer, hij heeft een koffer nodig PUNT Dit keer viel hij voor een blauwe rolkoffer van Samsonite PUNT Nina heeft geen haarlint om het handvat gebonden PUNT
         Ze zitten in de taxi naar het vliegveld van Zürich PUNT Hij kan zich nu wat extra’s permitteren PUNT Het is het einde van de ochtend PUNT Nina heeft een gele bloem in haar haar gestoken PUNT Ook Dave komt nog naar het vliegveld om zijn compagnon uit te zwaaien PUNT’

Is dit proza voor zwakhoofdigen of zou dit scenaristisch aanwijzend oplepelen vooruit willen lopen op een eventuele verfilming? Ik snakte in elk geval naar eindelijk eens iets met een wat langere rek, en na bovenstaande passage dient zich ook zoiets aan:

‘In Sams handbagage – hij heeft zichzelf een salarisverhoging gegeven en daarvan heeft hij een elegante leren tas gekocht – zitten zijn laptop en een print van het ontwerp voor de bibliotheek inclusief de uitbreiding, waaraan hij samen met Dave dag en nacht heeft gewerkt [en dan pas] PUNT’

Dat laat koning PUNT uiteraard zo gauw niet meer gebeuren, zodat het weer als volgt verdergaat:

‘Hij is er nog steeds tevreden over PUNT Sam zou beweren dat het een origineel ontwerp is, zelfs het ondergrondse gedeelte PUNT Er zitten ironische grapjes in PUNT Een knipoog naar het werk van Frank Gehry waar Sam erg trots op is PUNT
         Vanochtend kreeg hij nog een mail van Fehmers secretaresse PUNT Namens Fehmer berichtte ze hem: “Laat je niet gek maken door de opdrachtgevers PUNT Opdrachtgevers zijn van nature conservatief PUNT De avant-garde is dood, alleen in de architectuur leeft hij voort PUNT”
         De e-mail heeft hem blij gemaakt PUNT Hij zag er een blijk van erkenning in, misschien meer dan erkenning PUNT’

Die Sam is trouwens zelf een vreselijke onnozelaar. Hij komt vanwege een bouwopdracht die ieder zinnig mens flink achter de oren zou hebben doen krabben, in Irak terecht om er spoedig in handen te vallen van een stelletje extremisten die hem vreselijk folteren, onder meer door, terwijl hij naakt en volkomen weerloos is, in groepsverband over hem heen te plassen. Door een dea ex machina wordt hij bevrijd, maar uiteraard niet zonder te zijn getraumatiseerd. Thuis vraagt hij zijn geliefde dan ook – o, traumacliché! – om in de badkamer over hem heen te plassen.
         Maar niet lang daarna vertrekt de sukkel voor een al even maffe opdracht (een bibliotheek voor alle boeken ter wereld, maar wel een met een enorme bunker eronder) naar Dubai. Nadat hij daar op een kaartavondje wat alcohol heeft gedronken, krijgt hij een op zich weinig voorstellende aanrijding met zijn auto en die van een paar arabieren, met als gevolg dat de politie erbij komt en hij mee naar het bureau wordt genomen, wegens…, en waar hij wordt ondervraagd over…, niet wordt geloofd, weer niet wordt geloofd, met als gevolg dat…
         Dat zijn wel de meest ongeloofwaardige pagina’s van het boek: de lezer voelt de ellende al uit de verste verten van de woestijn aankomen, maar de nog zo pas getraumatiseerde, door vijand en vriendin beplaste protagonist is eerst nog bladzijden lang volstrekt naïef, in plaats van acuut in een niet meer te bedaren angststuip te schieten!
         Uiteindelijk wordt hij ter dood veroordeeld en besef ik weer eens de consistente kracht van enkele Kafkaverhalen en van Uitnodiging voor een onthoofding van Vladimir Nabokov: Arnon Grunberg heeft zijn (huis)werk niet goed gedaan.

Gelukkig neem ik voor mijn verblijf op Samos steevast lectuur mee die nooit kan tegenvallen, want die ik al meer dan eens tot me nam. Dit keer is het weer iets van Elias Canetti, de essayverzameling Das Gewissen der Worte.
         In ‘Der Beruf des Dichters’, een voordracht uit 1976, lees ik dit:
     
‘Die Absicht auf Erfolg wie der Erfolg selber haben eine verengende Wirkung. Der Zielbewuβte auf seinem Weg empfindet das Meiste, was seiner Erreichung nicht dient, als Ballast. Er wirft es von sich, um leichter zu sein, es kann ihn nicht kümmern, daβ es vielleicht sein Bestes ist, das er von sich wirft, wichtig ist für ihn der Punkt, den er erlangt, von Punkt zu Punkt schwingt er sich höher und rechnet in Metern. Die Position ist alles, sie ist von auβen bestimmt, es ist nicht er, der sie erschafft, an ihrer Enstehung hat er keinen Anteil. Er sieht sie und strebt ihr zu, und so nützlich und notwendig solche Anstrengung in vielen Lebensbereichen sein mag, für den Dichter, wie wir ihn sehen möchten, wäre sie zerstörend.’

Obscene natuur, Pnaka, Samos

zaterdag 21 september 2013

SAMIOTISCHE SEPTEMBERNOTITIES 2013 - III

Zo in de weer met andermans poëzie en al wandelend op een grotendeels prachtig eiland, kan de ‘invloed’ op eigen werk natuurlijk niet uitblijven.


ZOMERNAMIDDAGWEELDE

De voorstelling dat wie ik onderweg bij toeval
zag een overledene was zonder dit zelf te weten,
zonder dat het was af te zien aan zijn of haar
voorkomen en gedrag, de druiventeler – hij

zwaaide van zijn veld terug gedag –, de jongen
op zijn zware motor – het meisje met de losse
haren hield hem stevig vast –, de soldaat
onbedreigd op wacht, werd me zomaar aan

de hand gedaan door de paradijselijke late
zomernamiddag met zijn nog bladgroene citroenen,
notenbolsters, pompoenen, granaatappels en olijven,
het stille zilveren van de populieren, en de maan

die blauw was als de hemel op een sikkel na,
toen ik omkeek in de glimlach van mijn lief,
als hadden we blijvend doorstaan wat we
vreesden dat ons eens zou scheiden. Zo samen,

als aan gene zijde, hier, wij beiden! Een weelde
was het en is het gebleven dat dit me heel even
zo verbeeldde. Al pakte ik verderop een steen
om ermee te overwegen of ik de slang wel

doden wou die zich nog op het wegdek
kronkelde voor zover ze niet was overreden,
en zei jij, reeds afgewend: ‘Doe het gauw.’



 LICHTELIJK BELACHELIJK

In het bos bergop de vijgenboom tussen de muren
zonder dak van wat ooit een imkerswoning was,
aan de beek de auto die nooit meer starten zou,
de verlaten oliemolen met de ramen aan zee,
de fiere dame die elke avond langs de vissershaven
haar blinde zoon glimlachend uit flaneren nam:

het was een kwart eeuw geleden alsof ze er altijd
zo waren geweest, net als de terraswijngaarden,
de mierenoptochten over het pad, de cipressen die
tegen de lucht afstaken zoals ze nog steeds afsteken,
de roep, dan de vlucht van het uiltje in de schemer,
zelfs het verval vertoonde geen gebreken, niets ontbrak.

Het is de kunst dit ervaren te blijven evenaren, ook al
zit natuurlijk een ander uiltje op bijna dezelfde tak,
meer dan negenduizend schemeringen later, en geleidt
met een grimas een blinde een klein menselijk wrak,
gingen de molenramen finaal ten onder in hun eigen
uitzicht over zee, is de tien jaar terug geopende super-

markt nu al weer dicht, trekt als vanouds de herder
met zijn kudde verder, maar slachtte hij intussen
vele malen haar gewicht, en – ai! – bezet een man
van zestig jaar of meer mijn vaste plek op Dimitri’s
caféterras. Als een klein kind lurkt hij aan zijn glas.
De bleke maan maakt zijn witte haar nog dunner

en toch zit hij in een driekwartsbroek en een hemd
met flowerlook, als was het hier Hawaï en hij nog
in de twintig. Lichtelijk belachelijk kortom, nietwaar?


SAMIOTISCHE SEPTEMBERNOTITIES 2013 - II


Onze huurauto met behoefte aan schaduw.

Nog een Miłosz-Raschvertaling met leesvariant. Nu van een gedicht uit 1985, het jaar waarin de dichter 74 werd:

ÉÉN DING MAAR

Een dal met naar boven toe bossen in herfstkleuren.
Een reiziger komt aan, geleid door de kaart,
misschien het geheugen. Ooit, lang geleden, in de zon,
toen de eerste sneeuw was gevallen, had hij hierlangs rijdend
vreugde, sterke vreugde ondergaan, zonder reden,
de vreugde van de ogen. Alles was ritme geweest,
van passerende bomen, een vogel in zijn vlucht,
de trein op het viaduct, een feest van beweging.
Na jaren keert hij er terug, en niets verlangt hij.
Hij wil maar éém ding, één kostbaar ding:
het zuivere zien zelf zijn zonder naam,
zonder verwachting, vrees of hoop,
op de grens waar ik en niet-ik eindigen.


MAAR ÉÉN IETS

Een dal met opwaarts bossen in herfsttinten.
Een reiziger arriveert er op grond van een kaart
in zijn geheugen. Eens, ver terug, in het zonlicht
toen de eerste sneeuw gevallen was, had hij hier
voorbijkomend zo’n intense vreugde beleefd,
geen weet ervan waarom, ogenvreugde, een en al.
Alles was er ritme toen, de passerende bomen,
een vogel door de lucht, de trein over het viaduct,
een feest van beweging. Na jaren keert hij er in,
en verlangt niets. Nee, één iets maar dat hij wil,
één kostbaar iets: dit zo weerzien en zijn, zonder
woorden, zonder verwachting, hoop of vrees,
op de scheiding, nee, erin, van het ik en het ik-niet.

Miłosz’ gedicht ‘Bewustzijn’ bestaat uit tien genummerde secties en het handelt over het besef van de dichter van zijn kinderjaren en de vraag wat met het bewustzijn ervan te doen. Dit is sectie 4:

Dik en dun, oud en jong, man en vrouw defileren
door de gang van het vliegveld met zakken en tassen.
En opeens voel ik dat dit niet kan,
het is gewoon de verkeerde kant van een gobelin
en pas daarachter is de goede kant, die alles verklaart.

Impliciet is dit ook Miłosz’ poëtica (en eveneens de mijne). Veel kunst van het modernisme en postmodernisme wil niets anders tonen dan ‘hoe het gemaakt is’, de ‘schijn’ van de afbeelding en mimesis ontmaskeren, de achterkant ervan laten zien, de zaken binnenstebuiten keren, uit naam van de waarheid, de eigenlijkheid en wat dies meer zij. Het gevolg is dat alleen nog (de)constructie en ‘eigenlijkheid’ worden getoond, dat het ingewand altijd de buitenkant moet zijn, de achterzijde de feitelijke voorkant. Kunstenaars die zulks nastreven maken, om de gobelinvergelijking voort te zetten, niets anders meer dan achterkanten van gobelins om ze als voorkanten te presenteren, gobelins die, wanneer men ze omkeert, eveneens slechts al dan niet ogenschijnlijk onsamenhangende verbindingen en verknopingen vertonen: men weeft de illusie van de nonillusie. Wat een geeuwopwekkende desillusie levert dat meestentijds op!
         Alsof een dichter als Miłosz niet weet (en dat impliciet laat blijken) dat hij zijn taferelen en Gedankenlyrik vanaf hun achter- en binnenzijde weeft! En alsof zijn lezers dat niet zouden weten!
         Sowieso is het curieus en zelfs lachwekkend dat de meest ‘artistieke’ kunstdisciplines, zoals de hedendaagse poëzie en beeldende kunst, nog altijd maar worden bevolkt, nee, uitgewoond door kunstenaars die het waarnemingsgedrag van lezers en beschouwers willen ‘ontregelen’, terwijl het plukje van de wereldbevolking dat daadwerkelijk geïnteresseerd is in hedendaagse kunst wel het minst van al bewust gemaakt en geëmancipeerd hoeft te worden… Zulke kunst preekt alleen nog voor eigen parochie.

Een prachtige vriend of vriendin, die ik meende acuut te moeten aanpakken om hem of haar, die zich groter maakte en tegen me blies, vliegensvlug naar de andere kant van het asfalt te transporteren waar hij of zij, o zo traag in deze hedendaagse, razend gemotoriseerde wereld, lichtjes schommelend en voetje voor voetje naar op weg was. Ongetwijfeld is de binnenkant van een kameleon eveneens een mirakel, maar ik wilde toch liefst zo lang mogelijk 'slechts' zijn of haar buitenkant blijven bewonderen.

vrijdag 20 september 2013

SAMIOTISCHE SEPTEMBERNOTITIES 2013 - I

De charmes van de Griekse economie:


Mili, Samos, september 2013


Tekenen van verdere economische achteruitgang: supermarkt Marinopoulos, nog geen tien jaar geleden groots geopend, is dicht, zogenaamd vanwege ‘innovation’, maar van enige activiteit is niets waar te nemen.
         Mevrouw Sotiropoulou heeft een stukje grond in de bergen boven haar woonplaats Mitilini. Bij de grote brand van het jaar 2000 zijn samen met veel naaldbomen ook veel olijfbomen verbrand. Ze heeft het land toen als verloren beschouwd en is er nooit meer geweest. Nu krijgt ze een aanslag van de belastingdienst over het perceel voor onder meer veronderstelde opbrengsten. Ze overweegt de lap grond door de overheid in beslag te laten nemen.
         Jonge mensen die een beetje hebben gestudeerd of dat willen doen verlaten eiland en land. Hotel Ilios, een van de oudste hotels, bij iedereen in Pythagorio bekend, gelegen tussen de stad en het vliegveld, heeft deuren en ramen gesloten om ze langzamerhand door weer, wind, katten en ratten te laten openen.

*

Er gaat altijd een dichter met me mee naar Samos. Dit keer is het Czesław Miłosz, in de uitgave Gedichten, gekozen, vertaald en van een nawoord voorzien door Gerard Rasch (Uitgeverij Atlas, 2003). Waarom uitgerekend hij? Geen idee. Intuïtie misschien? Maar dan wel een heel goede, zo blijkt al gauw.
         Wat is Miłosz oud geworden… Drieënnegentig! Dat heb ik niet eerder beseft. Idee: alleen nog gedichten lezen die zijn geschreven door dichters toen ze jouw leeftijd hadden of ouder waren. Meteen te verwerpen, alleen al omdat je dan nooit meer toekomt aan nieuwe gedichten van jongere vrienden.
         Hoe dan ook: verbazingwekkend dat het dan nog altijd ongeveer de helft van deze keuze uit Miłosz’ poëzie is die ik zou kunnen lezen. Het laatste gedicht dat in de uitgave is opgenomen schreef hij op zijn negentigste. Zeer productief tot het laatst toe. Dat is op zich al uitermate bemoedigend. Maar ik ervaar ook een weldadig soort ziels- of geestverwantschap, niet alleen met Miłosz’ levensbeeld, maar ook met zijn versbouw die bijna terloops aandoet en toch lyrisch is.
         Gerard Rasch merkt in zijn nawoord op dat de dichter, die zelf meewerkte aan het vertalen van zijn gedichten in het Amerikaans, zijn Pools geschikter vond om rijmen te gebruiken. Rasch (zaliger) kan er niets aan doen, maar ik mis het rijm of de suggestie ervan, dat wil zeggen, bij het lezen van deze gedichten heb ik het gevoel dat ze qua klank (en daarmee ook qua dictie) in hun oorspronkelijke versies rijker waren.
Ik ken geen Pools. Dat heeft ook zijn voordeel, want op die manier kan ik vrij ongehinderd enkele van die gedichten, vanuit hun Nederlandse vertaling, meer naar mezelf toeschrijven. Dat doe ik wel vaker, gedichten overschrijven: er als het ware lezend overheen schrijven. Menigeen zal zoiets wellicht arrogant vinden, maar voor mezelf is het welhaast het tegendeel ervan. Het getuigt ook allerminst van te weinig respect voor een goede vertaler. Ik schrijf me gewoon al lezend en herlezend meer en meer het gedicht in en het gedicht bij mij naar binnen.
Neem dit gedicht, eerst in de vertaling van Gerard Rasch, en vervolgens wat mijn zwarte Watermanvulpen eroverheen schreef:

IN HET MIDDAGUUR

In deze auberge, hoog boven het welige groen van kastanjes,
zaten we gedrieën aan tafel naast een Italiaanse familie.
en hoger nog torenden vele verdiepingen van naaldbossen op.
Vlakbij pompte een klein meisje water uit de put.
De lucht was uitgestrekt, met de stem van zwaluwen.
Ooo, zong het in mij, ooo.
Wat een middag – er komt geen andere,
als deze, nu ik hier ben, bij haar en bij haar,
en de fasen van het voorbije leven elkaar ontmoeten,
terwijl de wijn in een kruik op het geruite tafelkleed staat.
De zee omspoelde de rotsen van dit eiland van graniet,
het bewustzijn van de twee vrouwen en het mijne, in vereniging.
En de geur van hars was met ons, van de Corsicaanse zomer.


OP HET MIDDAGUUR

In deze auberge, helemaal boven het weelderige groen der kastanjes,
zaten we met ons drieën, naast een Italiaanse gezin,
en verderop stapelden de naaldbomen zich in plans.
Een klein meisje pompte water uit de put vlakbij.
Van de zwaluwstemmen werd de lucht nog weidser.
Ooh, zong het in me, ooh.
Wat een middag – een andere komt er niet
nu ik hier ben met deze en met deze,
en de voorbije levensfasen elkaar beleven
bij de wijn in de karaf op het geruite tafelkleed.
De zee spoelde het graniet van dit rotseiland,
het besef van de twee vrouwen en het mijne, samen.
En met ons was de geur van hars, Corsicaans in de zomer.


Tekenen aan de baai van Mourtia

zondag 8 september 2013

A BILLION BEES IN THE BORAGE

De afgelopen weken heb ik meer dan eens in eenzelfde Amsterdamse boekhandel even met een uitgave van gedichten en songteksten van Paul McCartney in mijn handen gestaan: Blackbird Singing, Poems and Lyrics 1965-1999 (Faber and Faber, Londen 2001). Vanwege de prijs hoefde ik niet te aarzelen, de uitgave lag bij de ramsj. Maar wat was er te verwachten van gedichten en liedjesteksten sec van een popmuzikant, van een van de Beatles nota bene, van wie de muziek zich ongetwijfeld ogenblikkelijk zou aandienen? Yesterday of Hey Jude: alleen al de titels riepen en roepen de nummers op, inclusief tekst of flarden ervan. En wat stelde het literair voor: ‘All my troubles seemed so far away/Now it looks as though they’re here to stay/Oh I believe in/Yesterday’? Onterecht ook om van een goede popsong een op zich, dus te isoleren literaire tekst te verwachten.
Of neem Penny Lane: ook al zo’n titel die bij mij meteen het betreffende Beatlesnummer oproept, inclusief ‘Penny Lane is in my ears and in my eyes’. In Penny Lane, straat in Liverpool en destijds ook de naam van de begin- en eindhalte van enkele belangrijke buslijnen, etaleert een kapper foto’s van hoofden die hij ooit al knippend goed heeft gekend, en er is een bankier met een automobiel (iets bijzonders kennelijk), hij wordt achter zijn rug door kleine kinderen voor de gek gehouden en draagt – ‘very stange! – nooit een ‘mac’ als het giet, er is ‘a fireman with an hour glass/And in his pocket is a portrait of the Queen./He likes to keep his engine clean./It’s a clean machine.’
Dat las ik gisteren toen ik het boek in die boekhandel weer eens op een willekeurige plek opensloeg. En ik besloot onmiddellijk om er een exemplaar van te kopen, al was het alleen om die curieuze inhoudelijke herhaling: ‘He likes to keep his engine clean./It’s a clean machine.’ Opeens viel me het gevoel van McCartney op voor ritme en klank, ook of alleen al in de taal. Wat zou er als eerste zijn geweest, de tekst of de melodie? En ik zag het wisselen van het bijvoeglijk naamwoord van achter naar voor het substantief, en dat substantief zelf synonymisch variëren. Een apparaat dat zo gepoetst wordt dat het altijd schoon is. Of is die brandweerman met zijn zandloper een ware poetsmachine? Maar is de ‘fireman’ wel een brandweerman, daar in Penny Lane? Very strange! Nee, het zal een motorduivel zijn, daar in de Liverpoolse Fellinistraat. Of is het een stoker van een stoommachine? Ergens op het internet lees ik dat het toch om de brandweer zou moeten gaan, maar dat de kazerne enkele straten verderop was (en nog steeds is). Meteen stuit ik ook op allerlei theorieën omtrent seksuele toespelingen, vooral aangaande het eerste refrein met het vissige gevinger (‘Full of fish-and-finger pies’) en de erop volgende strofe over de wachtruimte waarachter een ‘pretty nurse is selling poppies’. Hoe dan ook, in de laatste strofe is de kapper iemand aan het knippen, terwijl de bankier op zijn beurt zit te wachten en ‘then the fireman rushes in from the pouring rain,/Very strange!’
Het kan uiteraard nooit meer, maar deze tekst zou, als poëtische suggestie van een even intiem als dramatisch melancholisch verhaal, los van zijn muziek (hebben) kunnen staan. En er staan meer van zulke op zich sterke of goede teksten in Blackbird singing.
When I’m Sixty-Four is er een van (Paul McCartney is die toenmalige Engelse pensioenleeftijd inmiddels ruimschoots voorbij), Paperback Writer (die een ‘dirty story’ schrijft en uitgegeven wil hebben over een vieze man met een zoon die journalist is maar liefst een ‘paperback writer’ wil zijn), Rocky Racoon (‘His rival, it seems, had broken his dreams/By stealing the girl of his fancy./Her name was Magill and she called herself Lill,/But everyone knew her as Nancy.’ – Weet je meteen wat voor type dat meisje is…) en Eleanor Rigby (die ‘died in the church and was buried along with her name./Nobody came./Father Mackenzie,/Wiping the dirt from his hands as het walks from the grave./No one was saved.’).
        Schoonheid en compassie, stuk voor stuk.
        Zulke gedichten/songteksten doen me denken aan bepaalde passages in meelevend verhalende gedichten van W.H. Auden, met dat persoonlijke dat je als lezer in zijn entre nous toelaat, en waarbij persoonsnamen alleszins tellen (‘Victor was a little baby,/Into this world he came;/His father took him on his knee and said:/“Don’t dishonour the family name.”’). Zo houd ik ook van Lovely Rita:, alleen al vanwege de prachtig klinkende metrische opening: ‘Lovely Rita, meter maid’. Over een meisje dat geparkeerde auto’s en parkeermeters checkt, en dat mee uit eten gevraagd wordt om te proberen ‘to win her’, waarna de rollen even omgedraaid lijken: ‘Got the bill and Rita paid it,/Took her home and nearly made it.’ Maar dan ‘Sitting on a sofa with a sister or two.’ Meer heeft McCartney niet nodig.

Zeker niet alle teksten in deze uitgave hebben die bijna terloopse densiteit. Nogmaals: je hoort er muziek bij te horen en je hoort ze bij de muziek te horen – en vaak is het wonderbaarlijk hoe muziek en tekst een onvergetelijke eenheid zijn gaan vormen.
Gecharmeerd ben ik in elk geval ook door een gedicht dat kennelijk niet als songtekst is geschreven en nooit als zodanig is gebruikt. Het gaat over stil blijven staan en zijn (ronkende motor af, betekent dat in onze tijden) om iets zachts als alom zoemen te kunnen vernemen. Wat me het meest treft is de observatie van het wisselen van kleur tussen het afzonderlijke en het grotere geheel. Zoals dat ook opgaat voor het zoemen der bijen. De wisselende aandacht ook voor hemel en aarde.  Lees eens hoe Paul McCartney hier, al met ingang van zijn allitererende titel, tot waarlijk waarnemen in staat is:

A Billion Bees in the Borage

And if, instead of passing,
You stop,
You can hear the hum.
Billions of them
Bobbing from star to star.
Though flowers
Are sky blue, from a
Distance the field looks purple.
Each bee is different
And as they roam
The borage field
They hum.


vrijdag 6 september 2013

METROPOLIST


acryl op papier, ca. 50 x 70 cm

maandag 2 september 2013

GEDICHTENROUTE

Vanaf volgende maand op de Gedichtenroute Tegelen Steyl: