Zo in de weer met andermans poëzie en al wandelend op een
grotendeels prachtig eiland, kan de ‘invloed’ op eigen werk natuurlijk niet
uitblijven.
ZOMERNAMIDDAGWEELDE
De voorstelling dat wie ik
onderweg bij toeval
zag een overledene was zonder dit
zelf te weten,
zonder dat het was af te zien aan
zijn of haar
voorkomen en gedrag, de
druiventeler – hij
zwaaide van zijn veld terug gedag
–, de jongen
op zijn zware motor – het meisje
met de losse
haren hield hem stevig vast –, de
soldaat
onbedreigd op wacht, werd me
zomaar aan
de hand gedaan door de
paradijselijke late
zomernamiddag met zijn nog
bladgroene citroenen,
notenbolsters, pompoenen, granaatappels
en olijven,
het stille zilveren van de
populieren, en de maan
die blauw was als de hemel op een
sikkel na,
toen ik omkeek in de glimlach van
mijn lief,
als hadden we blijvend doorstaan
wat we
vreesden dat ons eens zou
scheiden. Zo samen,
als aan gene zijde, hier, wij
beiden! Een weelde
was het en is het gebleven dat
dit me heel even
zo verbeeldde. Al pakte ik
verderop een steen
om ermee te overwegen of ik de
slang wel
doden wou die zich nog op het
wegdek
kronkelde voor zover ze niet was
overreden,
en zei jij, reeds afgewend: ‘Doe
het gauw.’
In het bos bergop de vijgenboom
tussen de muren
zonder dak van wat ooit een
imkerswoning was,
aan de beek de auto die nooit
meer starten zou,
de verlaten oliemolen met de
ramen aan zee,
de fiere dame die elke avond
langs de vissershaven
haar blinde zoon glimlachend uit
flaneren nam:
het was een kwart eeuw geleden
alsof ze er altijd
zo waren geweest, net als de
terraswijngaarden,
de mierenoptochten over het pad,
de cipressen die
tegen de lucht afstaken zoals ze
nog steeds afsteken,
de roep, dan de vlucht van het
uiltje in de schemer,
zelfs het verval vertoonde geen
gebreken, niets ontbrak.
Het is de kunst dit ervaren te
blijven evenaren, ook al
zit natuurlijk een ander uiltje
op bijna dezelfde tak,
meer dan negenduizend
schemeringen later, en geleidt
met een grimas een blinde een
klein menselijk wrak,
gingen de molenramen finaal ten
onder in hun eigen
uitzicht over zee, is de tien
jaar terug geopende super-
markt nu al weer dicht, trekt als
vanouds de herder
met zijn kudde verder, maar
slachtte hij intussen
vele malen haar gewicht, en – ai!
– bezet een man
van zestig jaar of meer mijn
vaste plek op Dimitri’s
caféterras. Als een klein kind
lurkt hij aan zijn glas.
De bleke maan maakt zijn witte
haar nog dunner
en toch zit hij in een
driekwartsbroek en een hemd
met flowerlook, als was het hier
Hawaï en hij nog
in de twintig. Lichtelijk belachelijk kortom, nietwaar?