zaterdag 21 september 2013

SAMIOTISCHE SEPTEMBERNOTITIES 2013 - III

Zo in de weer met andermans poëzie en al wandelend op een grotendeels prachtig eiland, kan de ‘invloed’ op eigen werk natuurlijk niet uitblijven.


ZOMERNAMIDDAGWEELDE

De voorstelling dat wie ik onderweg bij toeval
zag een overledene was zonder dit zelf te weten,
zonder dat het was af te zien aan zijn of haar
voorkomen en gedrag, de druiventeler – hij

zwaaide van zijn veld terug gedag –, de jongen
op zijn zware motor – het meisje met de losse
haren hield hem stevig vast –, de soldaat
onbedreigd op wacht, werd me zomaar aan

de hand gedaan door de paradijselijke late
zomernamiddag met zijn nog bladgroene citroenen,
notenbolsters, pompoenen, granaatappels en olijven,
het stille zilveren van de populieren, en de maan

die blauw was als de hemel op een sikkel na,
toen ik omkeek in de glimlach van mijn lief,
als hadden we blijvend doorstaan wat we
vreesden dat ons eens zou scheiden. Zo samen,

als aan gene zijde, hier, wij beiden! Een weelde
was het en is het gebleven dat dit me heel even
zo verbeeldde. Al pakte ik verderop een steen
om ermee te overwegen of ik de slang wel

doden wou die zich nog op het wegdek
kronkelde voor zover ze niet was overreden,
en zei jij, reeds afgewend: ‘Doe het gauw.’



 LICHTELIJK BELACHELIJK

In het bos bergop de vijgenboom tussen de muren
zonder dak van wat ooit een imkerswoning was,
aan de beek de auto die nooit meer starten zou,
de verlaten oliemolen met de ramen aan zee,
de fiere dame die elke avond langs de vissershaven
haar blinde zoon glimlachend uit flaneren nam:

het was een kwart eeuw geleden alsof ze er altijd
zo waren geweest, net als de terraswijngaarden,
de mierenoptochten over het pad, de cipressen die
tegen de lucht afstaken zoals ze nog steeds afsteken,
de roep, dan de vlucht van het uiltje in de schemer,
zelfs het verval vertoonde geen gebreken, niets ontbrak.

Het is de kunst dit ervaren te blijven evenaren, ook al
zit natuurlijk een ander uiltje op bijna dezelfde tak,
meer dan negenduizend schemeringen later, en geleidt
met een grimas een blinde een klein menselijk wrak,
gingen de molenramen finaal ten onder in hun eigen
uitzicht over zee, is de tien jaar terug geopende super-

markt nu al weer dicht, trekt als vanouds de herder
met zijn kudde verder, maar slachtte hij intussen
vele malen haar gewicht, en – ai! – bezet een man
van zestig jaar of meer mijn vaste plek op Dimitri’s
caféterras. Als een klein kind lurkt hij aan zijn glas.
De bleke maan maakt zijn witte haar nog dunner

en toch zit hij in een driekwartsbroek en een hemd
met flowerlook, als was het hier Hawaï en hij nog
in de twintig. Lichtelijk belachelijk kortom, nietwaar?