vrijdag 20 september 2013

SAMIOTISCHE SEPTEMBERNOTITIES 2013 - I

De charmes van de Griekse economie:


Mili, Samos, september 2013


Tekenen van verdere economische achteruitgang: supermarkt Marinopoulos, nog geen tien jaar geleden groots geopend, is dicht, zogenaamd vanwege ‘innovation’, maar van enige activiteit is niets waar te nemen.
         Mevrouw Sotiropoulou heeft een stukje grond in de bergen boven haar woonplaats Mitilini. Bij de grote brand van het jaar 2000 zijn samen met veel naaldbomen ook veel olijfbomen verbrand. Ze heeft het land toen als verloren beschouwd en is er nooit meer geweest. Nu krijgt ze een aanslag van de belastingdienst over het perceel voor onder meer veronderstelde opbrengsten. Ze overweegt de lap grond door de overheid in beslag te laten nemen.
         Jonge mensen die een beetje hebben gestudeerd of dat willen doen verlaten eiland en land. Hotel Ilios, een van de oudste hotels, bij iedereen in Pythagorio bekend, gelegen tussen de stad en het vliegveld, heeft deuren en ramen gesloten om ze langzamerhand door weer, wind, katten en ratten te laten openen.

*

Er gaat altijd een dichter met me mee naar Samos. Dit keer is het Czesław Miłosz, in de uitgave Gedichten, gekozen, vertaald en van een nawoord voorzien door Gerard Rasch (Uitgeverij Atlas, 2003). Waarom uitgerekend hij? Geen idee. Intuïtie misschien? Maar dan wel een heel goede, zo blijkt al gauw.
         Wat is Miłosz oud geworden… Drieënnegentig! Dat heb ik niet eerder beseft. Idee: alleen nog gedichten lezen die zijn geschreven door dichters toen ze jouw leeftijd hadden of ouder waren. Meteen te verwerpen, alleen al omdat je dan nooit meer toekomt aan nieuwe gedichten van jongere vrienden.
         Hoe dan ook: verbazingwekkend dat het dan nog altijd ongeveer de helft van deze keuze uit Miłosz’ poëzie is die ik zou kunnen lezen. Het laatste gedicht dat in de uitgave is opgenomen schreef hij op zijn negentigste. Zeer productief tot het laatst toe. Dat is op zich al uitermate bemoedigend. Maar ik ervaar ook een weldadig soort ziels- of geestverwantschap, niet alleen met Miłosz’ levensbeeld, maar ook met zijn versbouw die bijna terloops aandoet en toch lyrisch is.
         Gerard Rasch merkt in zijn nawoord op dat de dichter, die zelf meewerkte aan het vertalen van zijn gedichten in het Amerikaans, zijn Pools geschikter vond om rijmen te gebruiken. Rasch (zaliger) kan er niets aan doen, maar ik mis het rijm of de suggestie ervan, dat wil zeggen, bij het lezen van deze gedichten heb ik het gevoel dat ze qua klank (en daarmee ook qua dictie) in hun oorspronkelijke versies rijker waren.
Ik ken geen Pools. Dat heeft ook zijn voordeel, want op die manier kan ik vrij ongehinderd enkele van die gedichten, vanuit hun Nederlandse vertaling, meer naar mezelf toeschrijven. Dat doe ik wel vaker, gedichten overschrijven: er als het ware lezend overheen schrijven. Menigeen zal zoiets wellicht arrogant vinden, maar voor mezelf is het welhaast het tegendeel ervan. Het getuigt ook allerminst van te weinig respect voor een goede vertaler. Ik schrijf me gewoon al lezend en herlezend meer en meer het gedicht in en het gedicht bij mij naar binnen.
Neem dit gedicht, eerst in de vertaling van Gerard Rasch, en vervolgens wat mijn zwarte Watermanvulpen eroverheen schreef:

IN HET MIDDAGUUR

In deze auberge, hoog boven het welige groen van kastanjes,
zaten we gedrieën aan tafel naast een Italiaanse familie.
en hoger nog torenden vele verdiepingen van naaldbossen op.
Vlakbij pompte een klein meisje water uit de put.
De lucht was uitgestrekt, met de stem van zwaluwen.
Ooo, zong het in mij, ooo.
Wat een middag – er komt geen andere,
als deze, nu ik hier ben, bij haar en bij haar,
en de fasen van het voorbije leven elkaar ontmoeten,
terwijl de wijn in een kruik op het geruite tafelkleed staat.
De zee omspoelde de rotsen van dit eiland van graniet,
het bewustzijn van de twee vrouwen en het mijne, in vereniging.
En de geur van hars was met ons, van de Corsicaanse zomer.


OP HET MIDDAGUUR

In deze auberge, helemaal boven het weelderige groen der kastanjes,
zaten we met ons drieën, naast een Italiaanse gezin,
en verderop stapelden de naaldbomen zich in plans.
Een klein meisje pompte water uit de put vlakbij.
Van de zwaluwstemmen werd de lucht nog weidser.
Ooh, zong het in me, ooh.
Wat een middag – een andere komt er niet
nu ik hier ben met deze en met deze,
en de voorbije levensfasen elkaar beleven
bij de wijn in de karaf op het geruite tafelkleed.
De zee spoelde het graniet van dit rotseiland,
het besef van de twee vrouwen en het mijne, samen.
En met ons was de geur van hars, Corsicaans in de zomer.


Tekenen aan de baai van Mourtia