zaterdag 29 oktober 2011

NEDERLANT LEESD

Op Brieven uit Mosanje, weblog van Wiel Kusters, las ik een voor alle betrokkenen pijnlijk stukje over de 'lofrede' die Ronald Giphart afleverde voor de CPNB-uitgave van Het leven is vurrukkulluk. 'Een ongeïnspireerd woordje vooraf, dat bij Camperts roman,' aldus Kusters, 'zelfs als nawoord had misstaan.'
Welnu, in de scholiereneditie vormt dat tekstje van Giphart precies het nawoord.
Uitstekend lesmateriaal: amper vier pagina's vol stilistische fouten en onhandigheden. Daar kunnen scholieren lekker mee aan de gang, dunkt me.

Wiel Kusters wijst al op enkele in het oog springende stupiditeiten. Ik vermoed dat hij Gipharts stilistisch onvermogen daarmee voldoende aangetoond acht. Terecht. Toch is het schier onmogelijk de verbijstering te verzwijgen over al die andere krommiteiten en vooral over degenen die gemeend hebben deze in miljoenvoud te moeten vermenigvuldigen.
Derhalve nog wat staaltjes - zonder uitputtend te zijn:

- 'raakte ik begeesterd door literatuur': begeesterd voor wat? Ik neem aan voor literatuur.
- 'onderscheidden we ernstige schrijvers (...) en humoristische schrijvers': en? Suggesties: onderscheidden we tussen of maakten we onderscheid tussen (...) en (...).
- 'En toen kwam er een avond die - zonder al te pathetisch te willen klinken - levensbepalend was': curieus en als zodanig ongetwijfeld levensbepalend: een avond die niet al te pathetisch wil klinken...
- 'Campert bedwelmde (...) toehoorders met zijn poëzie': alle reden om 112 te bellen.
- 'zou', 'zouden', 'zou', 'zouden', 'zou', 'zou', 'zouden': binnen zes opeenvolgende zinnen.
- 'gebeurde er iets dat ik heb gekerfd in de holster van mijn Campert-hoogtepunten': ervan afgezien dat 'dat' beter 'wat' had kunnen zijn: wie deze beeldspraak meent te begrijpen mag direct door naar de psychiater.
- 'Op de Belgische schrijvers na sliepen we allemaal in hetzelfde hotel in Antwerpen': Giphart moet zelf hoognodig op consult, bij een oogarts of een shrink of bij beiden, want vier regels eerder noteert hij slechts 'een Belg' in dat gezelschap. Sowieso, 'allemaal': welgeteld gaat het om zes schrijvers, 'een kleurrijk gezelschap', want behalve uit Campert en Giphart bestaande uit 1 Amerikaanse, 1 Brit, 1 Française (en dus die ene Belg). '(...) sommige buitenlandse collega's (moesten) de volgende ochtend vroeg vertrekken': twee dus, want 1 kan geen meervoud zijn en alle drie samen kunnen ze niet sommigen zijn. En dat allemaal in een hotellift, waarschijnlijk zo eentje met spiegels spiegelende spiegels, dus met een eindeloze menigte Gipharts die elk op hun beurt vol zaten 'met drank en nog meer drank'. Tja, dan krijg je dit soort dronkemansproza.

Kortom, niet alleen geschikt voor docenten Nederlands maar zeker ook voor docenten Maatschappijleer, deze 'lofrede'. Een pluim voor 's lands professionele leesbevorderaars.

PS Over literatuur en drankmisbruik gesproken: is Philip Freriks al eens voorzitter van een poëzieprijsjury geweest? Zo niet, dan dient hij bij de eerstvolgende gelegenheid als zodanig te worden benoemd, want na zijn beeldspraak in de inleidende alinea die hij schreef als 'ambassadeur van Nederland Leest', kan niemand met het lyrische hart op de juiste plek nog om hem heen:
'Het leven is vurrukkulluk is een roman als een welkomstdrankje. Met taal die tintelt in het glas en humor die bruist op de tong.'

PS II Over bezopen gesproken:
bezopen is het toch ook dat mensen niet alleen in groepsverband maar ook nog eens bloot buiten moeten zitten lezen, en dat om deze tijd van het jaar? Zoals hier om de ene hoek, direct voor het raam van een van de klaslokalen van de 'zwarte' katholieke basisschool Sint Barbara, terwijl om de andere hoek de Candyclub (bij mijn weten een onschuldige naaktleesclub met privécabines) op last van de gemeente is gesloten...

maandag 24 oktober 2011

BEURSKENSBYRDSBACH

Vijftien was ik, toen ik met Sinterklaas een pick-up kreeg (aan te sluiten op de radio) en daarbij om te beginnen drie singles had mogen uitkiezen. Dat waren: The Who, A-kant - My Generation, B-kant - Shout and Shimmy, The Rolling Stones, A - Get Off of My Cloud, B - I'm Free en The Byrds, A - Turn! Turn! Turn!, B - She Don't Care About Time. Dat laatste was geschreven door Gene Clark en het bevatte een gitaarsolo van Roger McGuinn, gebaseerd op een koraal van Johann Sebastiaan Bach. Dat herkende ik toen meteen (bedenk ik nu tot mijn verbazing; maar ik had Bach gezongen als sopraan in het knapenkoor van het Augustijner Sint Thomascollege) en ik vond het fascinerend en prachtig. Bach als popmuziek en pop als Bach. Zo cultuurbarbaars was my g-g-generation niet!!

Veel later kwam een en ander samen in een gedicht, zowel de tekst van Gene Clark in het Byrdsnummer als de tekst van Salomo Franck in Bachs Herz und Mund und Tat und Leben: 'Hart en mond en daad en leven', opgenomen in de bundel Eigenlijk heb je alles al, 2008.

Hieronder op een rijtje:





Hart en mond en daad en leven

Om geen tijd geeft mijn vriendin zolang ik
haar ken, heel mijn leven, met me onderweg,
door onderdoorgangen, over trappen op en af,
naar de ultiem witte kamer van mijn zwakke hart.

Niets verlangt ze van me, zelfs niet dat ik naar
haar verlang. Ik kan dus wil ik niet anders. Nu
eens is haar haar donker los en lang, dan weer
met krullen blond. Almaar verandert ze van naam

en mond. Soms valt haar beeld met dat van iemand
samen die ook u zou kunnen kennen. Zo blijft ze me
vervullen en blijf ik verhullen hoe ik me voorstel dat
ze aldoor als door zomerwarm mul bospadzand naast

me gaat of in een ondergrondse bij me staat. Ze kent
tijd noch goed of kwaad, terwijl het gevlinder in mijn
maag al gevorderd is tot borstgeknaag. Verstokking
kan de machtigste verblinden, maar deze vriendin,

dat is zeker, zal me laven als ik ziek en droevig ben,
zij heeft de gebenedijde gave om mij, voldragen en
volbracht, in zich mee terug te dragen naar de dag
dat haar ultiem witte kamer geen daad verwacht.

zondag 23 oktober 2011

BEYONCÉ DANST ROSAS

Met instemming gelezen over Beyoncé en De Keersmaeker: Johan Sanctorum op Alphaville.

PETITIE TROPENMUSEUM

Qua Nederlands is de tekst ervan helaas abominabel, desondanks kan het geen kwaad alles in het werk te stellen en dus ook dit staaltje stilistisch onvermogen te ondertekenen om staatssecretaris Ben Knapen te laten struikelen en het Tropenmuseum overeind te houden:
http://petities.nl/petitie/hou-het-tropenmuseum-open

Zie ook de site van het Tropenmuseum en mijn eerdere bericht over de kwestie.

vrijdag 21 oktober 2011

donderdag 13 oktober 2011

SCHRIKBEELDEN TEGEN BEN KNAPEN

Het wordt hoog tijd dat alle schrikbeelden, amuletten, bocio's, bezweringssculpturen in de collectie van het Tropenmuseum gezamenlijk in actie komen tegen Ben Knapen. De huidige staatsecretaris van ontwikkelingssamenwerking heeft aangekondigd dat de subsidiëring van het Koninklijk Instituut voor de Tropen met ingang van 2013 helemaal wordt afgeschaft. Dat betekent acuut levensgevaar voor het Tropenmuseum, inclusief de bibliotheek en het theater - en vergeet dat monumentale, historisch veelbetekenende gebouw niet!
Volgens Knapen is de bezuiniging op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (leve het eufemisme!) de belangrijkste reden voor stopzetting van de geldstroom; het Tropenmuseum wordt voor het grootste deel betaald uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking.
Terwijl ik denk dat door de bezuiniging op ontwikkelingssamenwerking de (financiële) steun voor het belang van het Tropenmuseum juist alleen zou moeten toenemen, want als je ergens iets kunt leren en begrijpen van andere culturen, van hun tradities en hun positie in de wereld van nu, is het wel daar (of hier) in Amsterdam-Oost!
Maar die gedachtegang zal wel Hottentots zijn voor deze hotemetoot die al ruimschoots bewezen heeft fantastisch te kunnen samenwerken waar het de ontwikkeling van cultuur betreft: was hij immers niet het PCM-genius achter de val van uitgeverij Meulenhoff en vertrok hij na gedane arbeid niet met een premie van 1,5 miljoen?

Het Tropenmuseum is en blijft van ons, van Amsterdammers en van Nederlanders, én van al die mensen uit al die andere culturen, en niet, nooit van Ben Knapen en zijn cultuurbarbaarse consorten.
Ik geloof niet in geesten. Toch loop ik zo meteen door het Oosterpark naar het Tropenmuseum om daar te proberen de nodige invloed uit te oefenen op zowel bezwerings- als wraakgoden, -godinnen en -demonen. Want ik geloof nog minder in het algemeen nut en altruïsme van de belangen van meneer Knapen.

zondag 9 oktober 2011

AN OTHER WAY OF LOOKING AT STEVENS


In zijn verzameling The Poetry of Birds (Viking 2009, Penguin Books 2011) heeft Simon Armitage uiteraard ook ‘Thirteen Ways of Looking at a Blackbird’ opgenomen, en wel onder het specieskopje ‘Red-winged Blackbird’. Bij de vaststelling hiervan ging een kleine schok door me heen, samengesteld uit zowel verbazing, gêne als opwinding. Tot dan had ik bij het lezen van en in de herinnering aan Stevens’ dertiendelige gedicht altijd onze, mijn eigen merel voor ogen gehad, Turdus merula, in het bijzonder het zwarte mannetje met, zeker in de winter, die gele snavel en de gele oogringen. Daar zat hij met precies zo’n oog, meteen in nummer I:
Among twenty snowy mountains
The only moving thing
Was the eye of the blackbird.

Prachtig gezicht toch, met dat ultieme kleurkwantiteitscontrast?

Maar Armitage drukte me met de neus op de feiten: in het hele Amerikaanse gebied, van Vuurland tot in Canada komt Turdus merula helemaal niet voor… En Wallace Stevens woonde in Connecticut: daar kan hij dus nooit en te nimmer mijn, onze Euro-Aziatische merel hebben waargenomen. Wat dan wel? De roodvleugelige blackbird, Agelaius phoeniceus, die helemaal geen familie is van die zanger bij ons… Het mannetje heeft ook geen gele oogringen, zijn ogen zijn… zwart. Wat hij daarentegen wél heeft: felrode vleugelepauletten met eronder een lichtgele vleugelstreep. Dat rood is vooral goed te zien in zijn vlucht en als hij, de polygamist, zich voor vrouwtjes zit uit te sloven. Bovendien is onze Europese merel nogal solitair, terwijl die Amerikaan veeleer op spreeuwachtige wijze van zwermvorming houdt. (Agelaios = troep, kudde, zwerm vormend.)

Weg of op zijn minst in de war, mijn lectuur van jaren en jaren! Dus opnieuw en nogmaals en nogmaals de ‘Thirteen Ways of Looking’ doorgenomen. Het lukt me nog maar steeds niet om het geel weg te krijgen uit nummer I. Wel zie ik, met wat goede wil, nu een troep vliegen in X:
At the sight of blackbirds
Flying in a green light
Even the bwads of euphony
Would cry out sharply.
Eveneens in XI:
He rode over Connecticut
In a glass Coach.
Once, a fear pierced him,
In that he mistook
The shadow of his equipage
For blackbirds.

Dat karakteristieke rood van de Amerikaanse vleugels echter zie ik, merkwaardig genoeg, nergens terug. Of het moet zijn in X, want wat is de complementaire kleur van groen? Maar dat is wellicht al te ver gezocht en te zeer bedacht. (Hoewel ik merk dat ik, nu ik het eenmaal zo heb gezien, moeilijk nog anders kan…)
          Inmiddels kijk ik, Stevens her- en herlezend, al op veel en veel meer dan dertien wijzen naar, ja, naar wat? Naar een merel?
          In zijn Systema naturae, zo vind ik ergens, classificeerde Linnaeus de Amerikaanse vogel met de rode epauletten als Oriolus phoeniceus. En opeens zie ik nog of weer iets anders! Wanneer die vogel nog steeds zo, dus oriool of iets dergelijks had geheten, zou Stevens nooit ‘Thirteen Ways of Looking at an Oriolus’ hebben geschreven.
Dít was zijn ontbrandingswoord:

Blackbird.


vrijdag 7 oktober 2011

KOMRIJ EN DE WINTERVAZALLINE

'Voor je het weet is het winter,' moet Gerrit Komrij gedacht hebben, 'laat ik alvast likjes vazalline smeren op de serviele literatuursmoeltjes van degenen die me buigend toeknikken, en de weinig buiglustige schraalhanzen die me hun rug toekeren en passant een trap in die rug geven.'
Dit, en niets anders, is het verhaal dat hij zelf ophangt achter zijn geschamper over "'verhaal' als het nieuwe modewoord", dat de schijn moet wekken snedige kritiek te zijn.
Ja, hij blijft bij de tijd, deze Fakebookman, dat moet gezegd.

zondag 2 oktober 2011

zaterdag 1 oktober 2011

ROGGEMAN REVISITED


Lezing te houden op 9 december a.s. tijdens een studiedag over het werk van Willy Roggeman; Studiecentrum voor Experimentele Literatuur, Universiteit Gent.


Kennismaking met het werk van Willy Roggeman rond mijn twintigste betekende kennismaking met een literatuurbenadering die geheel, en wel op intrigerende wijze afweek van de in de Nederlandse literatuurbeschouwing gangbare opvatting, alsmede kennismaking met auteurs over wier bestaan me op de middelbare school praktisch niets was verteld: Georg Trakl, Gottfried Benn, Carl Einstein, Else Lasker-Schüler, Robert Musil, Franz Kafka, Rainer Maria Rilke, René Gysen, Paul Valéry… Hoe clichématig het ook klinkt, er gingen werelden voor me open. Gretig las ik Roggeman en diens auteurs. Het lukte me zelfs, nog als student aan de kunstacademie, met Roggeman in contact te komen, met als gevolg een jarenlange correspondentie met een frequentie van vrijwel wekelijks een (allesbehalve korte) brief van zowel hem als mij. Eveneens clichématig maar net zo evident is het feit dat daar op een gegeven moment een vrij abrupt einde aan moest komen en ook gekomen is: noem het de noodzakelijke vader- of leraarmoord. Kennelijk moest ik me van Roggemans dictaat bevrijden.
Sindsdien (een paar decennia) las ik nauwelijks of niets meer van hem. Zijn boeken verdwenen in een van de rijen achter de voorste in mijn boekenkast. Inmiddels haal ik ze daar weer vandaan, een voor een, te beginnen met de boeken van toen die ‘het deden’, zoals Het zomers nihil en, naderhand, De goddelijke hagedisjes en – ik schreef er bij verschijnen in 1980 nog een paginagroot stuk over in De Volkskrant – Lithopedia. Benieuwd naar een Willy Roggeman revisited.

BALPENWAPEN


Op een van zijn weblogs gaat Fabian Stolk, docent Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit Utrecht, in op een NRC-bespreking door Guus Middag van gedichten van Ellen Deckwitz, dat wil zeggen, op wat naar aanleiding van de regels 'Hij knikt, gelooft niet/dat er in mijn ballpoint/ook een kogel zit' door Middag wordt gezegd: 'Het is een geweldige vondst voor een schrijver om bij dat balletje aan een kogel te denken.'
Fabian Stolk bedenkt, origineler, dat de balpen in het Duits 'Kugelschreiber' heet en dat ook in Nederland een tijdlang het woord 'kogelpen' werd gebruikt. Kugelschreiber of kogelpen: dat zijn natuurlijk al geen vondsten meer, maar cadeautjes op zich voor wie wil zeggen en laten zien dat ook schrijven verwonden of zelfs doden kan. (In het Duitse taalgebied hoogstwaarschijnlijk al lang een resoluut te weigeren clichécadeautje.)
Ik geniet van dit soort gevlooi en kommaneukerij, en doe er graag aan mee. Maar het is daarbij ook oppassen. We zoeken al gauw te ver, d.w.z. te veel in talige en filosofische regionen, zonder te zien dat down to earth iets anders voor de hand en het oprapen ligt. Zie bijvoorbeeld het volgende bericht: 'Zwaargewond na schot balpenwapen'.
Overigens vind ik de geciteerde gedichtregels, die nog het meest weghebben van een regeltje proza dat in drie stukjes is geknipt, niet bijster schotvaardig. Maar ik ken hun context niet.