zaterdag 17 december 2022

UITGESTALD

 


In de kleine Oost-Vlaamse stad Ninove is in deze wintermaanden een tentoonstelling omtrent de schrijver Willy Roggeman te bezoeken. Willy Roggeman werd in 1934 te Ninove geboren en is er praktisch altijd blijven wonen. Yves T’Sjoen, hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde, verbonden aan de Universiteit Gent, attendeerde er via Facebook op dat ik daar ook lig uitgestald:

         “Huub Beurskens in de expositie ‘Willy Roggeman. Een leven geschreven’. De Gentse masterstudenten krijgen college over het bekend fenomeen van de literaire vadermoord. Uitgestalde brieven van Beurskens en ook van Stefan Hertmans zijn nog blijken van vroege adoratie voor een ‘totalitaire poëtica’ van Roggeman en strenge opvattingen van vormautonomie. Enkele jaren later is de distantie een feit.”

         Inderdaad, aan Willy Roggeman (niet te verwarren met Willem M. Roggeman) heb ik in literair opzicht bijzonder veel te danken. Zijn werk en zijn brieven brachten me als twintiger bij schrijvers en dichters als Georg Trakl, Gottfried Benn, Robert Musil, Paul Valéry en leidden me binnen in opvattingen zoals die over het kunstwerk als ding, als artefact en de positie van de maker ten opzichte van de cultuur. Iets wat bij de ontvangst in Nederland van mijn (begin)werk overigens volstrekt niet werd (en wordt) gesignaleerd, want wie in de Hollandse literaire wereld kende (en kent) Roggeman?

         Toch moest het op een gegeven moment tot een breuk komen, inderdaad. Elf jaar geleden hield ik er aan de Gentse universiteit een lezing over. De tekst ervan is hier nog steeds te lezen: http://ooteoote.nl/2011/12/de-kanaries-in-hun-kooien-huub-beurskens/


Voor de expositie zie: https://www.ninove.be/tentoonstelling-willy-roggeman-een-leven-geschreven

 

maandag 12 december 2022

TIEN KEER HET WOORD NEGER

 


In de berichtgeving die ik lees (NOS, AD, Trouw) over het eisenpakket dat door een groep belangenorganisaties is opgesteld met het oog op het aanbieden door het kabinet van excuses voor het slavernijverleden, staat telkens dat ‘het woord neger’ strafbaar moet worden gesteld. Dat roept op zich absurde taferelen in me op. Ik neem echter aan dat wordt bedoeld dat niet het woord zelf maar de gebruiker ervan strafbaar moet worden gesteld. En ik lees in Trouw dat het bestraffen van het gebruik van dat woord soms al plaatsvindt. ‘In 2021 werd bijvoorbeeld het gebruik van dit woord tegen een beveiliger bij een coronavaccinatielocatie beboet met 400 euro.’

         Hoe fout was ik zelf in het verleden, vraag ik me af.

         In een beschouwing die ik zo’n 32 jaar geleden in De Gids publiceerde gebruikte ik maar liefst tien keer het woord ‘neger’! Oké, dat was toen, zou je kunnen zeggen, je wist nog niet beter, en ook Martin Luther King, Malcolm X en James Baldwin gebruikten het woord ‘negro’.

         Maar stel dat ik mijn tekst andermaal, dus anno nu zou publiceren, zou ik dan eerst die tien (niet kleine) ‘negers’ zwart moeten lakken of ze moeten wijzigen in een niet strafbaar woord? Dat zou ik beslist niet in alle tien gevallen doen. Zou ik dan strafbaar zijn? Was en is mijn beschouwing dan racistisch en beledigend?

         Hier die beschouwing, zonder er een woord van terug te hebben genomen. En vel uw oordeel. 

        https://www.dbnl.org/tekst/_gid001198901_01/_gid001198901_01_0094.php

maandag 14 november 2022

WAT EEN NOLLES!

 

  

Bijgelovig was XY niet, maar toen hij op een ochtend in februari van het jaar 1998 telefoon kreeg van zijn uitgever, was het vrijdag de dertiende. Enkele maanden eerder waren alle gedichten die hij in bundels had gepubliceerd in een gebonden verzameluitgave verschenen.

            Of hij de […-]krant al had gezien, wilde zijn uitgever weten.

            Nee, dat had hij nog niet.

            De uitgever drukte hem op het hart dat ook zo te laten, want hoe zijn poëzie in die krant werd besproken zou hem allesbehalve monter stemmen.

            Het feit alleen al dat zijn uitgever er speciaal over belde was alarmerend genoeg. XY volgde de raad op. Ook toen enkele collega’s op de school waar hij de maandag erna les gaf aandrang vertoonden om welgemeende steun aan hem te betuigen, hield hij figuurlijk zijn vingers in zijn oren en, zoals dat alleen figuurlijk gelijktijdig kan, zijn handen voor zijn ogen.

            Hij wist uit ervaring hoe een Verriss, zoals de Duitsers dat noemden, erin kon hakken. Al een paar keer eerder had hij het besluit genomen om acuut voor eens en altijd te stoppen met schrijven of in elk geval met publiceren, hij had zelfs al eens een kleine poëziebundel in eigen beheer uitgegeven om te voorkomen dat hij andermaal met zijn gedichten (net als met zijn proza) zou worden neergesabeld. Telkens meende hij zich dan toch weer te moeten vermannen. Zijn roman Tamme jungle (1994) opende min of meer met een overweging die zowel van de verteller als van zijn auteur afkomstig kon zijn: ‘Maar waarom in hemelsnaam zou ik me weer overleveren? Ach wat!’ En had hij zelf niet eveneens en meermaals in tijdschriften op andermans werk gereageerd met oordelen die niet mals waren?

            De aanvechting om drastisch te breken met alles wat op welke manier dan ook te maken had met zoiets als de literaire wereld, en die wereld de rug toe te keren, speelde nadien nog menigmaal op. Misschien wel meerdere keren in een jaar. Voor zover er publiekelijk aandacht was voor een nieuwe poëzie- of proza-uitgave, leverde die aandacht ook geheid aanmerkingen en hekelingen op.

            Ja, het hoorde erbij, dat wist hij. Ook auteurs wier werk hij bewonderde was steevast afkeuring en zelfs hoon ten deel gevallen. En was het niet zo dat hij wel degelijk ook positieve respons ontving? En wat bijvoorbeeld te denken van enkele respectabele prijzen voor evenveel van zijn gedichtenbundels? Of van uitgevers (tot op de dag van vandaag) die in zijn werk bleven geloven?

            Daar stond tegenover dat je een klap in, laat staan een jaap over je gezicht aanzienlijk langer bleef voelen en dat die je bijgevolg langer bijbleef dan een aai over je bol, een aai die geen litteken naliet. Mogelijk had hij altijd te weinig incasseringsvermogen gehad. Kwestie van genen? Stand? Karakterzwakte? Eerlijk gezegd had hij onder elke nieuwe boekpublicatie ook altijd geleden, de ene keer wellicht iets meer dan de andere, maar toch, geleden. En tot dat lijden hoorde uiteraard steevast twijfel aan zichzelf. Hij wist dat positieve besprekingen ook wel eens samen konden gaan met of zelfs konden voortkomen uit foutieve of dwalende lectuur. Maar waarom zou omgekeerd een negatieve bespreking per definitie op een valse interpretatie berusten? Was het niet inderdaad ‘steriel’, ‘gekunsteld’, te ‘maniëristisch’ wat hij schreef, was het niet ‘te onpersoonlijk’, ‘gevoelloos’, ‘steriel’? Had zijn persoontje inhoudelijk eigenlijk wel iets te melden? Zo ja, wat dan? Zo nee, wat was dan de zin van dat geschrijf? Wie of wat had daar iets aan? Enzovoort. Met andere woorden, waarom publiceerde hij dat allemaal überhaupt?

            Ja, hij vond het meer dan fijn om schrijvend bezig te zijn, dat zeker. Maar zo had hij het ook altijd meer dan fijn gevonden om te tekenen en te schilderen. Alleen was hij met dat beeldende werk nooit naar buiten getreden, op een drietal praktisch te verwaarlozen provinciale gelegenheden na. En daar had hij nooit spijt van gekregen, integendeel eerder. Zou hij dan ook niet een gelukkiger leven hebben geleid zonder literaire kritiek, zonder literatuur überhaupt? Had hij omwille van zijn persoonlijk welbevinden niet eieren voor zijn geld moeten kiezen?

            In zijn geboorteplaats kende men de uitdrukking ‘Nolles zijn’. ‘Ik ben toch geen Nolles,’ zei iemand daar wanneer hij of zij duidelijk wilde maken niet zo gek zijn om zich te laten gebruiken. Nolles was ooit de tromdrager van de plaatselijke harmonie Sint Cecilia. Hij droeg de dikke trom op zijn rug om er anderen links en rechts op te laten slaan. Was hij, zo vroeg XY zich af, met zijn boekpublicaties in wezen niet net zo’n Nolles geweest? Was het proberen weg te duiken voor of proberen te verdringen van pijn doende kritieken niet het op afstand houden van of de ogen sluiten voor een fundamenteel inzicht?

            Zijn uitgever scheen gelijk te hebben toen hij hem aanraadde een bepaalde bespreking ongelezen te laten. Hij wilde hem voor ongelukkig makende gevoelens behoeden. En het was XY gelukt die bespreking bijna vijfendertig jaar ongelezen te laten.

            Uiteraard wist hij wie de auteur van die ongelezen vernietigende kritiek was. Een classicus met eigen dichterlijke ambities, afkomstig uit een volstrekt ander milieu dan XY, want kleinzoon van een vermaard historisch politiek machtig figuur met wie hij een imposante borstelsnor gemeen had. De debuutbundel van de besnorde criticus was toen vrij recent verschenen. Waar en bij wie? Bij dezelfde uitgeverij en dezelfde uitgever als die van XY… Op zich nogal curieus. XY wist niet goed wat hij daarvan moest denken. Was een uitgeverij niet zoiets als een thuis voor zijn auteurs, een uitgeefhuis? Het denken erover maakte hem alleen maar onzeker.

            Maar hij had het dus van zich af weten te houden, dat akelige stuk.

            Tot de elfde van de elfde 2022.

            Toen bereikte XY een verzoek tot medewerking aan een literair project, een project dat mede onder auspiciën stond van…

            Hij kon het niet meer laten, hij wilde zeker weten en dus met feiten kunnen beargumenteren waarom hij daar vanwege die naam uitdrukkelijk niet aan zou meewerken. Dus ging hij op zoek naar die bespreking.

            Door wat hij vond en las verbeterde schaatsster Marianne Timmer op de Olympische Spelen van Nagano bijna andermaal haar eigen Nederlands record op de 500 meter, want even werd het nogmaals vrijdag 13 februari 1998.

            Zijn hart klopte in zijn keel, het bloed trok gloeiend in zijn wangen en voorhoofd terwijl zijn ogen tegelijk brandden en traanden van formuleringen als deze:

Dienen wij XY au sérieux te nemen? […] schijnen er nogal wat mensen te zijn die zijn romans, essays en dichtbundels echt lezen en op prijs stellen. […] is het duidelijk dat Y thuis dikke naslagwerken over Griekse mythologie en presokratische filosofen in de kast heeft staan […] die het overigens machteloos havistenproza de nodige status moest verlenen […] opdat de lezer ervan doordrongen raakt dat Y niet van de straat is. […] Wat hebben we aan een componist met goede ideeën, als we na een paar minuten van zijn muziek in slaap vallen? […] Xje zag eens pruimen hangen […] slaat de irritatie toe. Y zwelgt in maniëristische woordkunst op de vierkante centimeter […] afgewisseld met mededelingen die het onbenullig geleuter van een dorpskapper niet ontstijgen. […] Je snapt niet dat iemand zoiets durft te publiceren. […] nog echt ergens over gaat. En dat is bij Y helaas zelden het geval. […] is het vooral de povere inhoud waar men sprakeloos van wordt. Helemaal gênant is […] mogen de onsmakelijke details ons misschien bespaard blijven?

En hij kon nu wel proberen van alles en nog wat af te dingen op die tekst, proberen zich te verweren met opmerkingen over zoveel dedain en bijtende hoon, over de cultureel en artistiek elitaire positie van de bespreker, die destijds ook zelf in het onderwijs werkzaam was geweest, uiteraard niet als tekenleraar en niet in de havo-afdeling maar als docent klassieke talen op het gymnasium, over een classicus die de omgang van een er niet voor gestudeerde met de klassieke cultuur louter pose vond. Maar de gevoelens die hem zo heel veel later alsnog met zoveel kracht besprongen deden hem met een schok beseffen dat het voorgoed te laat was.

            Had hij die tekst op die vrijdag de dertiende maar wél gelezen!

            Dan had hij nog tijdig genoeg geweten wat hem te doen stond. Want hij wist pertinent zeker dat hij zich na het lezen van deze veroordeling voor eens en altijd zou hebben bevrijd van die zware dikke, van elke slag door heel zijn lijf dreunende trom, dat hij heel die literatuur echt acuut en werkelijk voor eens altijd finaal zijn eindelijk gerechte rug zou hebben toegekeerd.

            Had hij toch niet de expliciete raad van zijn uitgever maar het impliciete advies van zijn uitgeefhuisgenoot opgevolgd. Wat zou hij nog een gelukkig leven hebben kunnen leiden!


***

           

dinsdag 1 november 2022

WINTERPARKEN

 


Soms heb ik zin om over een gedicht dat me onder ogen komt heen te schrijven. Niet zozeer om het te verbeteren als wel om er een eigen visie dus versie op uit te proberen, het naar mijn eigen, mondig wordende lezing toe te vertalen, ermee aan de haal te gaan. Zoals veel gedichten van Bertus Aafjes (1914-1993) is zijn ‘Park in de winter’ me sympathiek. Het gedicht maakt deel uit van Aafjes` bundel Het zanduur van de dood die in 1941 verscheen.

 

 

Park in de winter

 

 

Het park ligt wijd en zijd onder de sneeuw 

en rond de zwarte groeve van de takken

zweeft als een lassoworp de vlucht der meeuw. 

De kleine vijver is inktzwart en stil, 

als hoedde hij, een kleinodie, het slijk. 

De zomerboot, een dodenbark gelijk, 

ligt bij het tuinhuis, even zwart en stil.

 

         *

 

Fraai. Ik voel de sfeer aan, denk ik. Ik zie de beelden. En ervaar de werking van de taal, de rijmen, de herhalingen. Toch zou ik geen ‘wijd en zijd’ gebruiken voor de ruimtelijkheid van een park. De groeve in regel twee staat me te zeer overeind, juist de lucht in, tenzij je de verschijning in vogelvluchtperspectief ziet, zoals de meeuw in regel drie dat doet. Misschien zette Aafjes het woord ‘groeve’ in als hint naar de dood? Te opzichtig dan? Maar de vlucht van die meeuw als een lassoworp? Dat is niet alleen moeilijk voor mijn voorstellingsvermogen, er bewegen zich nu ook cowboys in het park. Wat hebben die hier te zoeken? De kleine vijver lijkt op een kleinood. Waarom is die dan niet git- in plaats van inktzwart? Git wordt immers al heel lang gebruikt voor sieraden. En is het niet zo dat zwart water juist spiegelt? Is ‘zomer’ bij de boot wel nodig, spreekt het niet voor zich? En is ‘dodenbark’ niet te dik symbolisch? De vijver als Styx zonder twee oevers? Drie maal ‘zwart’: is dat nodig? Twee maal ‘ligt’? Twee maal ‘klein’? En is die boot net zo zwart van kleur als het water? Of is die ondergelopen, gezonken? Me iets of niets aantrekken van lettergrepen tellen? Alle eindrijmen verplicht?

         Met dit soort vragen en overwegingen aan de gang gegaan, met tot nu toe dit als gevolg:

 

Park in de winter

 

 

Heel het park ligt onder onbetreden sneeuw

en boven de gaten tussen de zwart gelaten takken

zweeft zonder schreeuw en zwenkt een meeuw.

De vijver lijkt een spiegelend kleinood van git

in plaats van zwart water dat doodstil op bodemslijk

en aan de tuinhuiskant in heel de roeiboot staat,

tot aan de bovenrand, die is wit.

 

         *

 

Consequenter, denk ik, doordachter. Geen Aafjes meer. Maar is het daarmee ook een beter gedicht geworden? Ik dacht het niet. Integendeel.


maandag 17 oktober 2022

maandag 20 juni 2022

NOGMAALS: GIFTIG GETIKTE AFORISMEN

 over literatuur en cultuur


 

Hij gebruikt zijn roman als zeepkist en glijdt als schrijver uit.

*

Hoe fijn dat literatuurbeschouwer X je als schrijver niet ziet staan als je niet achter zijn visie staat!

*

Hij wordt voor de prijs genomineerd omdat hij zich in zijn boek ‘zo krachtig uitspreekt tegen de gijzeling van de mens door de mediacultuur’, op voorwaarde van medewerking aan rond de prijs geplande lezingen en interviews voor krant, radio en televisie.

*

‘Wil iemand nog iets weten?’ vroeg de dichteres na haar gepassioneerde voordracht.

‘Wat moet ik erin horen en zien?’

‘U mag er alles in horen en zien wat u wilt,’ antwoordde de dichteres.

‘Ook niets?’

*

‘Veel van wat vandaag de dag wordt geschreven is zo vormloos.’

‘Ik dacht dat je je juist tegen de vorm wilde verzetten.’

‘Inderdaad, middels de vorm.’

*

Om ervoor te zorgen dat zijn visie op de hedendaagse literatuur visionair zal blijken, tentamineert hij zijn studenten over hoe hij in zijn colleges de ontwikkeling in de literatuur voorziet.

*

Hij kan zijn geluk niet op als in zijn pas gekochte gezinswoning de baby kraait en zijn vrouw hem aait omdat hij in de jury afdwong dat de meest ontregelende bundel won.

*

‘Y betitelt je in positieve zin als “late modernist”. Waarom kijk je dan sip?’

‘Omdat hij “te late modernist” zal hebben bedoeld.’

*

Onbedoeld zelfinzicht: de dichteres die zegt haar werk geen ‘poëzie’ te willen noemen omdat je dan zou kunnen denken dat het ‘iets goeds’ is. Ofwel actuele poëtica: als het maar niet goed is, dan is het goed. Vandaar dat de meeste actuele poëzie goed slecht is.

*

Zou gauw ‘ontregeling’ als poëtica in het academische curriculum is opgenomen mag je concluderen dat het een truc is.

*

Van literatuur lezen je beroep maken: hoe bestaat het!

Van literatuur lezen je beroep maken en ook nog beweren dat literatuur je leven zou moeten veranderen: hoe…

*

Hoe beter de autobiografie van een schrijver geschreven is, des te arroganter de belediging van die ontelbare autobiografieën van niet-schrijvers die nooit geschreven worden.

*

Lakmoesproef: welke autobiografie ik duizend maal liever gelezen zou hebben: die van schrijver A of die van mijn vader.

*

De schrijver die op radio en televisie vertelt met zijn autobiografische werk zijn verlegenheid en angsten te hebben willen overwinnen in plaats van niet op radio en televisie te komen om zijn verlegenheid en angsten omwille van zijn werk te sparen.

*

Le dérèglement pour le dérèglement.

*

‘Ik heb in mijn broek gescheten,’ verstaan in plaats van ‘Ik heb een boek geschreven.’

*

Tijdens het vraaggesprek met de schrijfster van buitenlandse komaf die Nederlands sprak maar de taal nog niet helemaal machtig was, werd hij getroffen door haar poëtische uitspraak dat ze haar ideeën haalde van onder de woestijn. Dat zei hij haar na afloop, waarop ze hem eerst onbegrijpend aankeek om hem toen te corrigeren: ‘Van onder bewoest zijn!’ Iets minder, maar nog altijd niet echt verkeerd.

*

De verlegen jongen kreeg op school voor declamatie van een gedicht een onvoldoende en trok zich stil terug om gedichten te schrijven.

*

Talent en tijd. Als dichter B nu zeventien was, zou hij nooit dichter worden, zoals Rembrandt in de tijd van Tracey Enim en Damien Hirst geen beeldend kunstenaar zou zijn geworden.

*

Meer en meer vrouwen lezen en schrijven literatuur, maar minder mannen nu vrouwen dit feminine domein van de man meer en meer voor zich opeisen.

*

‘Ik wil schrijfster worden,’ zei de bevallige leerlinge tegen de meester.

‘Daar ben jij veel te knap voor!’

‘Seksist,’ riep ze, maar niet gekrenkt genoeg om schrijfster te worden.

*

‘Ik bewonder uw werk zeer. Wilt u eens eerlijk laten weten wat u van bijgaande verhalen van me vindt?’

‘… raad ik u aan uw kostbare tijd anders te besteden.’

‘Ik heb al uw boeken in de stortkoker gegooid.’

*

Voor een criticus, vrij naar Giorgio Bassani: ‘Hoe graag, mijn beste, zou ik je in je ballen trappen, maar zou je het ook voelen?’

*

Vrij naar Grock en Max van Emden:

‘Heb een neue Freund. Kafka ist mein Freund.’

‘Wat zegt u, Kafka is uw vriend?’

‘Ja, mein vriend.’

‘Kom nou, zeg, Kafka is dood!’

‘Wieso hij is dood? Kafka? Nee!’

‘Jazeker.’

‘Warum?’

‘Gestorven.’

‘Wie lang?’

‘Bijna honderd jaar.’

‘Honderd jaar?’

‘Ja.’

‘Oh! Wie die tijd vergaat!’

*

Na het verbreken van een liefdesrelatie of een vriendschap verbrandde hij steevast alle brieven die hij had gekregen. Ook brieven van literaire vriendschappen? Die meteen. Kreeg hij daar geen spijt? Jawel. Van de liefdesbrieven omdat hij ze naderhand terug had willen lezen, van de literaire omdat hij ze niet opnieuw kon verbranden.

*

‘Kunnen wij onze polemiek niet beter stopzetten?’ Met die woorden begon de brief die een dichter aan de dichter schreef. Tien jaar lang voelde hij zich verwarmd door deze onverwachte handreiking en koesterde hij de zo persoonlijke brief. Totdat hij in een postuum uitgegeven brievenboek de exacte tekst ervan aantrof. Sindsdien voelt hij zich met terugwerkende kracht door de al lang overleden dichter verneukt.

*

Al die gestiliseerde nepbrieven van schrijvers, niet bestemd voor hun zeer geëerde adressanten maar voor de eer van hun eigen later. Gelukkig leven we niet meer in de tijd van vulpen en postkoets, en is ‘later’ inmiddels een reële apocalyptische angst of een naïeve droom. Praktisch ondenkbaar toch dat er over honderd jaar nog zoiets als een Nederlandse literatuur zal bestaan? Zou een schrijver sowieso niet moeten werken met het perspectief van een wereld die nog tijdens zijn leven of pal erna zal vergaan? Waartoe dan überhaupt nog schrijven van romans, gedichten? Daarom juist, vraagtekenloos: waartoe.

*

 ‘Y’s verdienste is dat hij de [B-]ramp tot literair symbool heeft gemaakt.’

Hoe talrijk zijn zulke uitspraken die je je dom doen voelen omdat ze zo slim klinken, maar die zo dom zijn  omdat ze je niets wijzer maken.

*

Hij hoorde de door optredens op poëzieavonden en -festivals gepokt en gemazelde dichter op het podium verklaren dat dichters nooit met elkaar over het metier praatten, wat door zijn al net zo geroutineerde collega naast hem net zo zelfgenoegzaam lachend werd beaamd.

Vanaf toen besloot hij geen uitnodigingen voor deelname aan dichtersbijeenkomsten te negeren of af te slaan, maar ze in zijn agenda te noteren om niet te vergeten op welke tijdstippen hij een extra praatje wilde maken met een buurman, een filiaalchef, een dierenoppasser, een tuinier, een huisschilder – over hun vak.

*

Hij kan het niet laten om van tijd tot tijd in een boekwinkel na te gaan of een van zijn overleden lievelingsauteurs niet toch nog een nieuw boek heeft geschreven. Wanneer dit niet zo blijkt te zijn voelt hij de aanvechting een boek te kopen dat hij uiteraard al heeft, een aanvechting die hij niet noodzakelijk wil bedwingen.

*

Hij schrijft liefst zelf het boek dat hij zou willen lezen.

*

Hij leest liefst een boek dat hem gaandeweg de indruk geeft dat hij medeschrijver aan het worden is.

*

Er zijn enkele romans waarvan hij wel tien exemplaren in zijn boekenkast zou moeten hebben staan, zo vaak heeft hij net weer een ander boek gelezen.

*

Er staan ook gelezen romans in zijn boekenkast die tientallen jaren hebben moeten wachten op het moment dat hij ze verrast als voor het eerst las.

(In het besef hiervan schuilt dat van een van de grote onrechtvaardigheden van de nagestreefde actualiteit van de literaire dag- en weekbladbladkritiek.)

*

Een schrijver kan niet veel meer dan imiteren wat hij bewondert. Daarom moet hij drie of vier zeer uiteenlopende schrijvers hebben wier werk hij adoreert.

*

Erfgoed van zijn jeugd als arbeiderskind: zijn aristocratisch dedain voor culturele elite. (Of is het gesublimeerd minderwaardigheidsgevoel?)

*

Hij schrikt ervan hoe de dichter schrikt van zijn suggestie tot verbetering van een enkele versregel.

*

Zijn ‘zerk’ in plaats van zijn ‘werk’.

Was het een Fehlleistung van de toehoorder of van de geïnterviewde schrijver?

Doet het ertoe?

*

Afwijking als dekmantel van onvermogen.

*

Afwijking als verhindering van kritiek.

*

‘Een afwijking is iets echts,’ hoorde hij de officieel geautoriseerde, want hoogst gelauwerde ontregelingsdichter op de radio zeggen, ‘want daar kan iemand niets aan doen.’

Wat een beklemmende onvrijheid, dacht hij geschokt, om echt niets anders te kunnen dan echt moeten zijn! En wat een pijnlijk schrale troost voor een blinde, een eenbenige, een hydrocephaal…

*

‘Dat zou nog eens beroering wekken in een museum voor actuele kunst!’ zei Y enthousiast toen hij de olieverfstudies naar de natuur van X zag, zonder één ervan langer dan twee seconden te bekijken.

*

Sinds S () zich ervan bewust is dat het bij vrouwen seksistisch overkomt en dus slecht valt wanneer hij ze met ‘lieve’ aanspreekt alvorens hen tegen te spreken, gebruikt hij dat woord tegenover wie zich er inmiddels wel door laten vleien: mannen die hij hedendaags politiek correct terecht wil wijzen.

*

Natuurlijke selectie. Ze joeg eerst met haar verwijten van seksisme de meest zachtzinnige mannen tegen zich in het harnas om daarna met die machistische klootzak te trouwen.

*

‘Ik wil niet tussen mijn gedicht en de lezer gaan staan,’ verklaart dichter O, wiens poëzie alleen wordt gelezen door wie ervoor heeft doorgeleerd er geen touw aan te willen kunnen vastknopen.

*

Hakkelend en stokkend probeert dichter T in een radiovraaggesprek van een uur lang te verwoorden waarom hij om artistiek ideologische redenen niet aan een vraaggesprek wil deelnemen en dat dit dus het laatste zou moeten zijn, in plaats van dat hij stamelend opmerkt: ‘Je hoort toch dat ik er niets van bak’ en nog midden in de uitzending de studio verlaat.

*

Virtuele nostalgie.

Veertig jaar geleden dacht hij over de ontvangst van zijn boeken: wacht maar, over zestig jaar en daarna.

Nu denkt hij over de ontvangst van zijn boeken: waren ze maar zestig jaar en daarvoor verschenen.

*

Wat erg is:

als je boek vreselijk slecht wordt besproken door iemand die het vreselijk slecht heeft gelezen.

Wat erger is:

als je boek vreselijk goed wordt besproken door iemand die het vreselijk slecht heeft gelezen.

*

Door romans te gaan schrijven onder vrouwelijk pseudoniem wilde hij aan de mannelijke blik van de kritiek ontsnappen – wat lukte – en onder de aandacht komen van de vrouwelijke – wat mislukte.

*

Ze benutte haar inleidend praatje bij de presentatie van het nieuwe boek van C om alle aanwezigen zich uitgesloten te laten voelen van de diepte en hechtheid van haar vriendschap met de schrijver, inclusief de schrijver zelf.

*

Q’s neiging tot kitsch vormde het grootste gevaar voor haar artisticiteit. Toen ze dat uit het oog verloor werd ze de gevierde schrijfster die ze altijd had willen worden.

*

Het land was geschokt door de zelfmoord van de populaire schrijver, terwijl zijn kompaan van lang geleden ‘Kijk’ dacht, ‘zo ken ik hem weer.’

*

– Waarom niet juist schrijven als niemand het zal betreuren dat hij het laat?

– Omdat elke talentloze dat ook denkt?

– Maar niet elke illusieloze.

*

Hij zou niet alleen bij elk werk opnieuw moeten schrijven alsof het zijn laatste is, maar alsof de wereld vóór de verschijning ervan zal vergaan.

*

‘Schrijvers laten je zien wie je echt bent door je een spiegel voor te houden,’ leest hij in de literatuurkatern van een kwaliteitskrant.

Geschrokken vraagt hij zich af of dit betekent dat hij in zijn leven niet één boek heeft gelezen. Nee, niet geschrokken. Opgelucht.

*

Er zijn auteurs die als ghostwriter beter schrijven dan onder eigen naam omdat ze niet beseffen dat ook onder eigen naam schrijven ghostwriting is.

*

Mensen die niets te gek is om hun boodschap erin te verpakken, zelfs gedichten of romans.

*

Een boek in een oplage van duizend exemplaren dat maar door zo’n driehonderd mensen wordt gelezen.

Een boek in één exemplaar waar honderd mensen op wachten om het te mogen lezen.

*

Moreel probleem bij het hekelen van een criticus: de door hem of haar ten onrechte positief besproken auteurs als collateral targets.

*

Hij werd gevraagd een lezing van een half uur te houden onder de titel ‘De verdediging van de poëzie’.

Hij antwoordde dat hij dat wel wilde wanneer de titel van de lezing zou mogen luiden: ‘De verdediging van de poëzie, met uitzondering van die van [volgen namen waarvan het oplezen de toegemeten tijd ruim zou overschrijden]’.

*

Hij heeft de neiging om als variant op Aafjes’ gewraakte uitspraak van ruim 65 jaar geleden dat de SS de poëzie was binnengemarcheerd nu te verzuchten dat de slampamperij de poëzie is binnengeschaffeld.

*

Een college gevende hoogleraar of universitair docent hedendaagse letterkunde die recensies schrijft. Een college gevende hoogleraar of universitair docent hedendaagse letterkunde die een boek publiceert om bepaalde ontwikkelingen van de literatuur te stimuleren. Een college gevende hoogleraar of universitair docent letterkunde die deel uitmaakt van jury’s van literatuurprijzen. Een college gevende hoogleraar of universitair docent biologie die ijvert voor het bewonderen van de eland, het doodzwijgen van de pika en het uitroeien van de klipdas.

*

De bemoeienis van literatuurkundigen met wat zij het literaire discours noemen toont hun onwetenschappelijkheid.

*

In de natuurkunde volgens de kwantumtheorie kan geen enkele waarneming worden gedaan zonder dat het waargenomen verschijnsel wordt beïnvloed.

Worden daarom in de literatuurkunde verschijnselen alvast beïnvloed om ze te kunnen bestuderen?

*

Eerst draagt A haar gedichten bloemrijk voor om hun kitsch te verbloemen. Dan fluistert H de zijne welhaast opdat men voelt ‘ja, dit zijn van die ongrijpbaar lyrisch fijne…’. Vervolgens buldert T zijn verzen in de zaal, want hun wartaal klinkt urgent als kabaal. En nu raffelt B zijn gedichten brabbelend af, uit spijt dat hij op de uitnodiging is ingegaan en dat het nu te laat is en hij de ordebevestiger is met een schande waar alleen hij van wakker ligt.

*

Altijd schrijft Kortjakje poëzie als cultuurkritiek

Midden in de week maar zondags niet

Zondags gaat zij naar de poëzievoorleeskerk

Met haar boek vol zilverwerk

*

Cultuurethiek. Een poëzieprijs vernoemen naar een overleden dichter en diens beste dichtervriend de prijs onthouden.

*

Zelfingenomenheid of naïviteit?

‘Je vraagt je wel eens af waar we het aan verdiend hebben,’ noteert dichter R bij een foto van braaf luisterende mensen bij zijn poëzievoordracht.

Zelfingenomenheid doorzichtig vermomd als naïviteit.

*

Vrijwillig Limbo:

De folklore van het Nederlandse Boekenbal voor merendeels niet-schrijvers.

Vrijwillig Inferno:

Een ‘alternatief’ boekenbal met niets dan schrijvers.

*

Bij gesprekken tussen schrijvers en andere intellectuelen voelde hij zich telkens weer dom en taalarm en had hij opnieuw het schrijven nodig om te proberen zich van het omgekeerde te overtuigen.

*

Elias Canetti, onverbeterlijke meester van het aforisme.

Toch waagt hij het de meester aan te vullen.

Canetti (1980): ‘Hij is helemaal gelukkig wanneer hij leest. Hij is nog gelukkiger wanneer hij schrijft. Het gelukkigst is hij wanneer hij iets leest wat hij nog niet wist.’

Hij (2018): ‘Hij is helemaal gelukkig wanneer hij leest. Hij is nog gelukkiger wanneer hij schrijft. Het gelukkigst is hij wanneer hij iets leest wat hij nog niet wist. Het allergelukkigst is hij wanneer hij iets schrijft wat hij nog niet wist.’

*

Opmerkelijk is niet dat zoveel mensen kunst maken die sociaal, emotioneel, psychisch ‘anders’ zijn. Opmerkelijk is dat er sociaal, emotioneel en psychisch ‘normale’ mensen zijn met een stabiel, geregeld, rationeel gegrond bestaan die kunst maken.

*

Het schrijven van ‘Ugly poetry’: zoiets als stoer alleen nog op lelijke vrouwen vallen omdat je toch geen mooie kunt krijgen.

 

*

Hij hoort een kind tegen een volwassene zeggen dat het ‘wil spelen’ en kan zich niet herinneren dat zelf als kind ooit te hebben gewild. Vond hij toen al ‘spelen’ een krenkend woord voor waar hij in opging?

*

‘Je verzet tegen critici en academische neerlandici. Gooi je daarmee als schrijver niet je eigen ruiten in?’

‘Als dat zo is heb ik toch gelijk?’

*

‘Je verzet tegen critici en academische neerlandici. Gooi je daarmee als schrijver niet je eigen ruiten in?’

‘Het zijn er van beide categorieën maar een stuk of drie waar ik me tegen verzet!’

‘Maar dat zeg je er niet bij…’

‘Kun je nagaan hoe die drie de hele zaak verzieken.’

*

‘Hoort letterkunde niet de hoede van de literatuur te zijn?’

‘Ja, maar niet de voorhoede.’

*

Er zijn twee categorieën mensen van wie je je afvraagt wanneer ze lezen. Van de eerste omdat je vermoedt dat ze bijna niets lezen. Van de tweede omdat ze de indruk wekken bijna alles te lezen.

*

Voorwaarde om je literatuurcriticus te mogen noemen: het constant voelbaar aanwezige diepe besef van de almaar toenemende hoeveelheid goede literatuur die je nooit zult mogen ontdekken.

*

Zijn beminnelijke vriend W, een begenadigd waarnemend tekenaar, had in zijn hoedanigheid als docent aan de kunstacademie bij menige student zo’n zelfde talent kunnen helpen ontwikkelen, ware het niet dat de leiding dat uit ideologische overwegingen niet relevant achtte voor het curriculum.

*

Eens dialoogbegin, nu dialoogeinde: ‘Ik voel dat nou eenmaal zo.’

*

Zich goed kunnen verplaatsen in andermans beweegredenen en gevoelens: het geldt net zo goed voor de gevaarlijke psychopaat.

*

Uiteraard kan literatuur maatschappelijk relevant en van invloed zijn. Maar moet je dan niet net zo goed als bijvoorbeeld de roman Uncle Tom’s Cabin, die blijkbaar lezers heeft beïnvloed in hun visie op de slavernij, bijvoorbeeld de roman The Turner Diaries noemen die Timothy McVeigh in zijn auto had liggen toen hij op weg was voor zijn bomaanslag in Oklahoma City waarbij 168 mensen om het leven kwamen?

*

‘Schrijf jij voor mannen of voor vrouwen?’

‘Wat een schrijveronvriendelijke vraag!’

*

Maffiapraktijken.

Zijn visboer wikkelde de ingepakte moot heilbot nog in een oude krant alvorens hem die in een plastic zak aan te reiken.

Thuis aan het aanrecht zag hij de boodschap: zijn doorweekte foto onder de rouwzwarte kop dat hij als dichter was mislukt.

*

Pakken – naar keuze: 1 ter hand nemen; 2 neuken; 3 te grazen nemen.

Toen criticus Q de schrijfster niet kon pakken pakte hij haar boek.

*

‘“Criticus Q” – omdat je zijn naam niet durft te noemen?’

‘Omdat hij van naam en gezicht zal veranderen zoals hij dat altijd al deed.’

*

Positieve discriminatie op sociale media.

Sinds de sociaal kritische literatuurcommentator R de indruk kreeg dat achter debutante C een mannelijke auteur schuilging, heeft hij haar geen enkel artistiek advies meer gegeven of haar anderszins iets van zich doen vernemen zoals hij dat geheel ongevraagd en, vindt ze, allerbeminnelijkst, was gaan doen.

*

Hij leest populair wetenschappelijke boeken op de manier zoals hij zich voorstelt dat de meesten literatuur lezen: zonder goed te weten waar hij op zou moeten letten en of hij bedot wordt.

*

Zouden Engelstaligen minder snel urgency (‘urgentie’) eisen van literatuur omdat het woord een anagram is van gurney (‘verrijdbare brancard’)?

*

Is hij alleen nog knorrig over de stand van de literatuur behalve tijdens het schrijven zelf? Moed put hij uit bijvoorbeeld het feit dat een prille dichteres (en net zo prille Master of ScienceDe glanzende kiemcel leest, de beschouwingen over poëzie die Vestdijk veertig jaar voor haar geboorte schreef, en laat weten: ‘Ik stel me voor dat anderen het mysterie rond poëzie graag intact houden, maar dat lijkt me even onzinnig als de gedachte dat wetenschappelijke kennis over stuifmeel de ervaring van de schoonheid van een bloem verpest.’

*

Niet in God geloven maar wel in de goddelijke inspiratie?

*

Dichter W is in God gaan geloven om zijn dichtkunst op de proef te stellen. Hopelijk.

*

Maar natuurlijk zijn er ook altijd enkele dichters die wel in staat zijn een zwenk te maken, denkt hij op een bank aan het Museumplein nadat hij zich de in feite onzinnige vraag heeft gesteld hoe de bebouwing tegenover hem er zou hebben uitgezien wanneer Van Gogh in zijn aardappeletersstijl was blijven steken.

*

Het omgekeerde geldt ook: leefden we nu bijvoorbeeld tussen 1945 en 1955 dan zou O nooit de X-prijs hebben gekregen: niet omdat zijn werk dan niet serieus zou worden genomen, maar omdat hij het helemaal niet geschreven zou kunnen hebben en mogelijk niet eens dichter zou zijn.

*

Goethe, Schiller, Hesse, Mann waren kinderen, Hölderlin, Trakl en Kafka stiefkinderen van hun tijd.

*

Bij de bekendmaking van de namen van de jury voor de P.C. Hooftprijs 2019 voor verhalend proza vraagt hij zich af of er bij oeuvreprijzen door de organiserende instantie niet eerst aan auteurs de mogelijkheid geboden zou moeten worden om zich op grond van de jurysamenstelling openlijk niet beschikbaar te stellen als kandidaat.

‘Maar dan melden zich hooguit auteurs af die de prijs sowieso niet zouden krijgen.’

‘Precies daarom.’

*

‘Ach, wie weet straks nog wie er in de jury zaten,’ zegt de schrijver die onder meer werd bekroond vanwege het in zijn werk zichtbaar maken van personen achter de façade van instituties.

*

‘Praktisch nooit vraagt men zich af door wie de samenstelling van zo’n jury voor een literatuurprijs wordt bepaald. Alsof het een geest is!’

‘Het is ook een geest.’

‘Een geest?’

‘De tijdgeest.’

*

‘Toen schrijfster N het gerucht ter ore kwam dat ze bij de laatste vijf kanshebbers voor de grote Y-prijs behoorde, publiceerde ze onmiddellijk een smaadschrift over letterkundig jurylid U en een giftige bespreking van de recente uitgave van romans schrijvend jurylid V.’

‘Wie was die schrijfster?’

‘Ze bleek niet te bestaan.’

*

‘Een schrijver weigert de nominatie van zijn roman voor de gerenommeerde Z-prijs omdat hij het volkomen onterecht vindt dat de roman van Y niet eveneens werd genomineerd.’

‘Wie is die schrijver?’

‘Ik weet alleen dat hij ergens in het sterrenstelsel Messier 51 moet wonen.’

*

Omdat E de solidariteit binnen zijn beroepsgroep als verstikkend ervoer besloot hij schrijver te worden.

*

Toen de cultuur een afslag nam bevond hij zich in de dode hoek.

*

‘Jij hebt makkelijk praten met je echte beroep en dubbelleven,’ zei schrijver F tegen hem, ‘maar ik moet het voor mijn sociale contacten hebben van bijeenkomsten met andere schrijvers.’

Dat raakte hem en maakte hem droevig, aangezien hij F een sympathieke man vond.

*

Hij nam zich voor de boeken van zijn medegenomineerden pas te lezen als hij de prijs zou krijgen. Toch las hij naderhand nog bijna de helft van het boek van de winnaar.

*

Wanneer er niet aan valt te ontkomen geeft hij, beschaafd als hij is, blijk van zijn reserve middels een compliment.

Bij filmkunst en schilderkunst doet hij dat door ‘Mooie kleuren’ tegen de maker te zeggen.

Nu zoekt hij naar een geschikt equivalent voor de dichtkunst.

Mooie klanken…? Mooie beelden…?

Of… Ja!

‘Mooi ontregelend!’

*

‘Kunst kan de wereld doen veranderen.’

‘Nou en? Kon ze de wereld maar eens niet doen veranderen!’

*

‘Wat mag ik erin schrijven?’ vraagt romancier AH aan hem wanneer hij eindelijk aan de beurt is bij het tafeltje in de boekhandel.

‘Voor AH.’

‘Maar zo heet ik zelf…,’ zegt de schrijver lacherig.

‘U kan het van mij cadeau krijgen.’

*

Collectors item: een ongesigneerde roman van M.

*

De opdracht met handtekening van de schrijver gaf de roman achteraf toch wel iets ontroerends.

*

‘Daar zou je een roman over moeten schrijven,’ zeggen zij die weten dat hij een schrijver is zonder ooit iets van hem te hebben gelezen.

*

‘Wilt u meewerken aan een vraaggesprek over uw nieuwe roman?’ ‘Graag, als ik de vragen mag stellen.’

*

Boven de meeste literatuur (romans, gedichten) waarin de auteur zichzelf als slachtoffer of gevallene etaleert past de titel Schwalbe.

*

Grumpy old man.

Wat tegen zijn kritiek op de huidige ontwikkeling van de cultuur pleit: zijn leeftijd.

Wat ervoor zou moeten instaan dat hij zich daar niets van aantrekt: zijn leeftijd.

*

Naarmate de krant P in de loop der jaren minder ruimte voor zijn besprekingen was gaan geven was hij de boeken die hij besprak sneller gaan lezen.

*

Kwalitatieve reden voor hem om geen dikke boeken te gaan schrijven: hij steekt in het schrijven van elk boek evenveel tijd.

*

Hij benijdde T vanwege alle aandacht voor en het grote verkoopsucces van diens eerste boek toen hij de prominente aankondiging zag van diens tweede. Totdat hij verbaasd besefte dat er in de tussentijd zes nieuwe titels van hemzelf waren verschenen.

*

Vrouwen zijn veel minder herlezers dan mannen, aldus een of ander onderzoek.

Zou dat niet ook veel zeggen over de herleesbaarheid van romans en gedichten van vrouwelijke auteurs? vraagt hij zich af.

Weliswaar staan ze met hun ruggen naar hem toe, maar onder anderen Marianne Moore, Marguerite Yourcenar, Murasaki Shikibu en Clarice Lispector kijken hem verbolgen aan.

Excuus en nieuwe poging.

Vrouwen zijn veel minder herlezers dan mannen, aldus een of ander onderzoek.

Zou dat niet voortkomen uit de minder intellectuele en romantischere oorsprong en historie van het ‘vrouwelijk’ lezen en dus een nog te emanciperende zaak moeten zijn? vraagt hij zich af.

De dames beraden zich.

*

Over het algemeen weet hij maar heel weinig wanneer hij aan een boek begint en weet hij opnieuw maar heel weinig wanneer hij het boek heeft geschreven, waardoor hij het moet herlezen of opnieuw aan een boek moet beginnen.

*

De ideale lezer? Die bij de allereerste keer dat hij of zij het boek openslaat meteen met herlezen kan beginnen?

*

[Trots] ‘Ik heb uw boek gelezen.’

[Beleefd] ‘Zou ik het eens mogen zien?’

[Verontwaardigd] ‘U gelooft me niet? Hier!’

[Ontgoocheld] ‘Er staat geen enkel potloodstreepje in.’

*

Zijn favoriete schrijvers moesten niet veel van elkaar hebben.

*

‘Eigenlijk vind ik het maatschappelijk wel in orde dat V literatuurcriticus is.’

‘Dat mispunt dat zijn positie misbruikt om schrijvers te paaien of juist door het slijk te halen?’

‘Stel je eens voor dat hij zou worden betaald voor het beoordelen van winkel-, kantoor- of ziekenhuispersoneel…’

*

Wanneer een schrijver in zijn roman of gedicht het woord hommel of het woord flamingo gebruikt*, hoort hij op zijn minst te weten dat geen bij wordt bedoeld en dat die knobbel in een staande flamingopoot geen knie is.

Ook als dat niet voor het verhaal van belang is?

Wat hebben die hommel of die flamingo in dat verhaal te zoeken als ze net zo goed een bij of een anomalie kunnen zijn?

* Variant. Wanneer een lezer in een […] tegenkomt […].

*

Populair onder schrijvers: een wonde publiekelijk breed uitmeten in plaats van ze stil te dichten.

*

Populair misverstand onder schrijvers: zelf denken te weten waar en wat je wonde is.

*

Niet Franciscus van Sales, Laurentius van Rome of de evangelist Marcus maar de ongelovige Thomas zou de patroonheilige van de lezers moeten zijn.

*

H is geen schrijver maar allegorist.

*

De romans van N worden niet als belangwekkende literatuur beschouwd omdat men ze niet tot allegorieën kan reduceren.

*

Voor het lezen van een werk hoeft hij van geen enkele schrijver te weten waar en hoe zij of hij woont, behalve van een links geëngageerde.

*

Wat redigeert die M toch vreselijk goed en wat schrijft hij zelf toch beroerd!

*

X en Y schrijven hun boeken doordat er in hun ouderlijk huis veel boeken stonden. Z schrijft zijn boeken omdat er in zijn ouderlijk huis geen boeken stonden.

*

Die vele o zo betrokken bewonderaarsreacties in de kranten en op de zogenaamde sociale media naar aanleiding het overlijden van dichter en schilder A lijken het onbegrijpelijk te maken dat er van zijn poëziebundel W die twee jaar geleden verscheen, niet minstens een paar duizend maar amper driehonderd exemplaren werden gekocht.

*

Kwadratuur van de kitsch: ervan worden beschuldigd kitsch te maken en erop reageren door te beweren dat je dat bewust ter eigen bewustmaking doet.

*

Kanttekening bij poetry slam en aanverwante cultuurverschijnselen: dichters die elkaar persoonlijk eerder en beter leren kennen dan hun nog te maken werk.

*

De beroemde schrijver die publiekelijk laat weten niet meer te zullen schrijven is even potsierlijk als de onbekende want nog niet schrijver die publiekelijk zou willen laten weten te gaan schrijven.

*

- Waartoe het schrijven van al deze nogal bittere semisyllogistische notities? Veel fiducie in hun uitwerking schijn je niet te hebben.

All work and no play makes Jack a dull boy.

*

Gombrowicz: ‘Al die discussies over de roeping van de schrijver om te strijden tegen de leugen, over zijn rol als ontmaskeraar – terwijl ze heel goed weten dat ze maar wat kletsen in ruil voor de reis die hun is aangeboden. En ze weten dat iedereen weet dat ze het weten! Een courtisane heeft eens tegen me gezegd: “Iedereen verkoopt wat. Ik verkoop mijn lichaam.” Maar zij hield tenminste geen referaat over de Authenticiteit als Fundament van de Ontwikkelingsperspectieven van de Cultuur.’

Akkoord, op één detail na. ‘En ze weten dat iedereen weet dat ze het weten’ zou moeten zijn: ‘En ze weten dat iedereen zou moeten weten dat ze het weten.’

*

Voorstelbare onvoorstelbaarheden.

– Een toehoorder die de voordracht van een dichter onderbreekt met de vraag of hij de vorige twee regels nog eens zou willen herhalen omdat hij werd afgeleid door de onuitgeschoren nek van de persoon voor hem of de spitse damesknie naast hem.

– Een toehoorder die de voordracht van een dichter onderbreekt met een zinvolle suggestie ter verbetering van versregels drie en vijf.

– Een dichter die een vrijwilliger onder zijn toehoorders vraagt om zijn gedichten op het podium te komen voorlezen om zelf diens plaats in de zaal te kunnen innemen of, beter, de zaal te verlaten.

– Een dichter die zich ervoor schaamt zich er niet voor te schamen zich als dichter te laten presenteren.

– Een dichter die wordt aangekondigd als bakker en er niets van bakt omdat er niet alleen geen oven op het podium staat, maar zelfs water en meel niet op zijn lessenaar voorhanden zijn. Een bakker die wordt aangekondigd als dichter en applaus oogst voor het declameren van zijn recepten voor kersenschuimtaart en petitfours met cappuccino.

– Een dichter die niet wilde ingaan op de uitnodiging om uit eigen werk te komen voorlezen, zijn poëzie die in de zaal waar hij niet optrad een staande ovatie ontving.

*

Franz Kafka las meerdere keren in de kleine, besloten kring van vrienden en kennissen uit zijn verhalen voor en moest daarbij steevast om zijn eigen teksten lachen.

Je het proces voorstellen van hoe Kafka het podium op moet voor een volle zaal waarbij hem het lachen voor eens en altijd vergaat.

*

Kafka miskennen door zijn werk onnavolgbaar en dat van bepaalde anderen na hem kafkaësk te noemen.

*

Niet eerder in de menselijke geschiedenis was de individuele mens in en door zijn eigen cultuur zo snel ‘achterhaald’ als heden. De artistieke avantgardisten voelden dat gebeuren en probeerden zelf voorop te lopen. Een vrij onnozele gedachte en navenant hopeloze poging om een rol van belang te spelen bij het bepalen van de koers van de ratrace, zoals een eeuw later blijkt, al wenst nog lang niet iedereen dat in te zien.

*

In het door de culturele conjunctuur achterhaald zijn ligt de enige mogelijkheid tot artistieke vrijheid, mits je dit achterhaald zijn niet verward met teruggrijpen en terugvallen.

*

‘Vernieuwing’ als criterium heeft van de kunstkritiek beunhazerij gemaakt.

*

‘Vernieuwing’ als criterium maakt van veel hedendaagse poëzie beunhazerij omdat vernieuwen niet als discipline te leren is.

*

In de vorige notitie is poëzie inwisselbaar voor beeldende kunst.

*

Hoe zou het komen dat in het proza de graad van ‘vernieuwing’ en ‘experiment’ al lang niet meer de beoordelingsstandaard vormt, maar dat in de poëzie juist wel doet? Misschien onder meer door de funeste misvatting dat poëzie ‘gevoeld’ moet en niet ‘begrepen’ mag worden?

*

‘Vernieuwing’ zou alleen een door (kunst- en literatuur)historici te hanteren term mogen zijn in studies over bewegingen van minimaal anderhalve eeuw geleden. Rembrandt vernieuwde (een deel van) de schilderkunst pas wezenlijk in de negentiende eeuw.

*

Schrijver A beschouwt heel het leven als fictie. Vandaar dat hij er geen been in ziet feitelijkheden te verdraaien. Het is voor hem te hopen dat hij nooit oog in oog zal hoeven staan met een dubbelloops geweer van waarachter na de ontgrendeling de keuzevraag ‘Feit of fictie?’ klinkt.

*

‘Maar hij is eigenlijk een prozaïst.’ ‘Hij is en blijft een dichter.’ ‘De essayistiek is zijn fort.’

Niets zo gemakkelijk in een jury als om een auteur opzij te schuiven die meerdere literaire disciplines beoefent, en wel telkens met een oordeel dat hem voor een andere discipline juist bijzonder prijswaardig zou maken.

*

Wat heet breuk? Wat heet contemporain?

Picasso die zich op zijn vijenzeventigste uitvoerig bezighoudt met een schilderij van een vijfenvijftigjarige (Vélasquez) die meer dan tweehonderdtwintig jaar voor de geboorte van Pablo overleed.

Picasso die zich op zijn tachtigste uitvoerig bezighoudt met een schilderij van een vijendertigjarige (Édouard Manet) die overleed toen Pablo nog geen twee jaar oud was.

*

Bij wijze van hart onder de riem stuurde iemand hem dit citaat van Octavio Paz: ‘Het idee “moderne kunst” komt voort uit het idee “kunstgeschiedenis” – allebei bedenksels van de moderne tijd die er samen mee zullen verdwijnen.’

*

Intussen stelt hij vast dat in deze tijd en contreien ten opzichte van de kunst het verschil tussen ‘linkse’ en ‘rechtse’ politiek is dat het de linkse is die zich middels agendering, subsidiëring en programmering ingrijpend bemoeit met inhoud, vorm, richting en doel, lees: ‘innovatie’ van de kunst.

– ‘Moet je je daar als kunstenaar niet tegen verzetten, ook als je eigen maatschappelijke opvattingen deels “links” zijn?’

– ‘Nee, dan uiteraard niet, gekkie!’

*

De voorgesneden kaas heeft alweer een nieuwe, innovatieve verpakking en sluiting. Volkswagen heeft de Automotive Innovation Award gewonnen voor meest innovatieve autofabrikant. De nieuwe IPhone-modellen krijgen een innovatieve dieptecamera aan de voorkant. De supermarktketen heeft een innovatieve wijze van afrekenen geïntroduceerd die menselijke kassières overbodig maakt. Kunstenaar L wordt geen overheidssubsidie meer toegekend omdat schilderen met kwast en verf niet innovatief is. De toekenningscommissie voor kunstsubsidies bestaat uit lieden van antikapitalistische signatuur.

*

Taalzuivering. Het woord ‘jaknikker’ verbieden vanwege racisme.

*

Wereldvermaard kunstenaar F kwam tot de beste concepten voor kritische verbetering van de wereld middels zijn kunst tijdens een verblijf van € 800 exclusief per hotelnacht in een van de twintig Arabische landen met het laagste inkomen per hoofd van de bevolking.

*

Hunkerend visioen. In de trein zitten en iedereen in de coupé zien zitten kijken op en vingeren over zijn digitale scherm, waarbij iedereen ook telkens weer aandachtig opkijkt, naar het landschap buiten of naar een medepassagier, naar een jas aan een haak, naar een tas of koffer, naar een aangegeten broodje kaas naast een beker koffie, en de conducteur zien komen die in plaats van digitale vervoersbewijzen een keur aan Hockneyaanse iPadtekeningen onder ogen krijgt.

*

Uiteraard hoeft een kunstenaar in zijn privéleven geen heilige te zijn, althans zolang hij niet middels zijn werk zichzelf als heilige presenteert.

*

Bescheidenheid wordt nogal eens verwisseld met gebrek aan zelfovertuiging, zoals het blijk geven van zelfovertuiging nogal eens wordt verwisseld met het hebben van een sterke persoonlijkheid.

*

Allergieën om te koesteren:

- voor de dichter die zijn verzen publiekelijk voorleest met zo’n zachte, intimistische tongval en bedachtzame dictie dat je ‘Scheer je weg, griezel!’ zou roepen wanneer hij dat in een steegje tegen jou alleen zou doen.

- voor toehoorders van zo’n dichter die het, ondanks dat ze hun ogen gesloten houden, aan verbeelding ontbreekt om zich de ranzigheid voor te stellen bij wat ze als het rondzingen van schoonheid en gevoeligheid menen te moeten ervaren hoewel ze er inhoudelijk geen snars van begrijpen.

- voor wie zegt dat deze dichter ‘literaire schoonheid ademt’ zonder op ademafstand van hem te hebben hoeven staan.

- voor de dichter die quatsch verkoopt als ‘peilloos koele netten’, het ‘ritme van de ziel’, ‘plooien in het spreken’ aan poëzieliefhebbers die het onbegrijpelijke voor het ongrijpbare houden.

- voor wie zegt dat je poëzie niet hoeft te begrijpen.

- voor poëzieliefhebbers.

- voor poëzie, zoals voor het allermeeste dat als kunst bedoeld is.

*

Hij wist intuïtief wat de indicatie zou zijn om te stoppen met het schrijven van poëzie: het moment waarop hij zich er eigenlijk niet meer voor zou schamen.

*

Dichter Y voert de gedichten van Rilke aan als grote inspiratiebron. Als je vervolgens diens eigen poëzie leest, vraag je je af of je soms een uitgave van Rilke’s gedichten met volstrekt andere gedichten in huis hebt.

*

Boude stelling? Wie de knipvliezen van de panter in Rilke’s gedicht ‘Der Panther’ niet ziet, heeft gedicht noch panter gezien.

*

Vele filosofen zijn des dichters dood. Hij weet niet meer zo gauw wie dat zei, maar wel meteen op wie het slaat.

*

Wanneer auteurs eindelijk de positie hebben bereikt om breed publiekelijk verantwoordelijkheid voor de ware aard van literaire kunst op zich te kunnen nemen en die uit te dragen, zijn ze daar meestal gekomen door af te leren daar nog echt om te malen.

*

Natuurlijk speelt persoonlijke rancune een rol bij zijn zinloze charges tegen het artistieke establishment. Stel je voor, anders was hij een nog kleinere muis en nog een grotere minkukel!

*

‘Je zou er dus liefst zelf toe behoren, tot die beroemdheden.’ Wanneer iemand hem dat zegt, weet hij welk vlees hij in de kuip heeft.

*

‘Schrijf jij dan niet voor zoveel mogelijk lezers, voor een publiek?’

‘Ik schrijf, zo intiem mogelijk, voor één of hooguit enkele individuele lezers die ik in vertrouwen neem. Zolang het publiek louter uit hen blijft bestaan, schrijf ik voor een publiek.’

*

Enige zin van literatuur: eruit kunnen vertrekken om weer in de wereld te zijn zoals je erin was zonder van het bestaan van literatuur te weten?

*

‘Was ik maar van begin af aan niet zo verlegen en sociaal-cultureel terughoudend geweest…’

‘Maar dan was je wellicht geen schrijver geworden.’

‘Dat bedoel ik.’

*

‘Volgens mij gooi jij je eigen ruiten in.’

‘Heb ik dan sponningen? En muren? Een huis…? Waar?’

*

Variant:

‘Je gooit je eigen ruiten in!’

‘Maar met voldoende overtuiging, vind je hopelijk?’

*

Een tweede, derde of vierde ‘Kafka’ zal er beslist niet meer komen. Niet omdat niemand meer iets evenwaardigs zal kunnen schrijven, maar omdat er geen tijd meer zal komen die dat wil en kan ontdekken.

*

Gelukkig is hij als schrijver nauwelijks geïnteresseerd in symboliek. Vanochtend werd hij bij het oversteken op een haar na geschept door een vrachtwagen van het Centraal Boekhuis die hopelijk ook enkele exemplaren van zijn net verschenen boek vervoerde.

*

Samen met succesauteurs die hij persoonlijk kent dweept successchrijver Q graag met schrijvers die weinig of geen weerklank vonden in hun tijd.

*

Zou een bepaalde mate van besef van wezenlijk ongelukkig zijn voor een auteur een voorwaarde (hoewel allesbehalve een garantie) zijn voor het kunnen maken van interessante literatuur? Zou het zich wezenlijk ongelukkig voelen in de hedendaagse Nederlandse literatuur daar dan ook bijhoren? Nee, dat in geen geval, want dat zou niets anders zijn dan een er logisch uit resulterend bijverschijnsel.

*

Repliek op de voorgaande notitie: ‘En toch wordt men ook daardoor weer persoonlijk misvormd.’

*

Paradoxale opgave van kunst: zichzelf als kunst bij waarlijke beschouwing ‘als kunst’ doen vergeten zonder daartoe de eigen kunstmatigheid te verdoezelen.

*

Duchamp poneerde bij wijze van antiburgerlijk schokeffect een pisbak in de burgerlijkheid van het museum. Dezelfde burgerlijkheid zal honderd jaar later net zo geschokt zijn wanneer het museum die pisbak eindelijk bij de vuilniscontainer zet.

*

Valse argumentatie, in zowel de betekenis van foutief als van gemeen (en vervuild): ‘De kunst die jij afvalt zou door de nazi’s ontaard zijn verklaard.’

*

‘Ontaarde’ kunst willen maken: hoe pervers kun je na Auschwitz zijn?

*

De nazi’s (net als de machthebbers en hun aanhangers in andere dictaturen) hebben zo’n zeventig jaar geleden met hun afbeeldende kunst de afbeeldende kunst in discrediet gebracht. Waarom laat men dat nog steeds gebeuren?

*

Duchamps pisbak (of flessenuitdruiprek) met frisse ogen zien: wie kan dat en wat zie je dan behalve een pisbak (of een flessenuitdruiprek)?

*

Vanaf het moment dat kunst alleen uit het stellen van een daad bestaat, hoort ze als alle menselijke daden hooguit nog in de geschiedenisboeken thuis.

*

‘Actuele’ kunst willen maken? Alsof je ooit anders dan actueel zou kunnen leven!

*

Toeristische barbarij. Hij zat op een openbare bank aan het Museumplein te tekenen naar de aanschouwing, toen een stel dat het had over ‘the overwhelming Rijksmuseum’ dat zojuist was bezocht, zo pal naast hem kwam zitten dat hij zijn tekenarm niet meer kon verroeren.

*

Hij zat op een openbare bank aan de noordkant van Het IJ te tekenen toen een dame vriendelijk vroeg of ze stil links naast hem mocht komen zitten om te zien hoe hij dat deed.

‘Wat je nu tekent terwijl het langskomt is een zogenaamd beunschip,’ zei ze.

Toen zijn tekening af was praatten ze nog een tijdje door over het feit dat ze blij was zo aan het water te wonen waar ze dagelijks de schepen kon zien varen na de dood van haar man, met wie ze haar hele werkzame leven op de binnenvaart had doorgebracht, en toen ze beiden opstapten scheurde hij de tekening voor haar uit zijn schetsboek, waarna hij er pas echt tevreden over was.

*

Het voordeel van dubbele getalenteerdheid: met de voortbrengselen van het ene talent in de openbaarheid kunnen treden en die van het andere in particulier bezit kunnen houden. En dus…? Bij het ene beseffen waarvoor je het bij het andere doet en vice versa. Hoe bedoel je? Beseffen het publiek niet nodig te hebben om het niet te vergeten.

*

Het grote nadeel van het feit dat studenten op de allermeeste kunstacademies niet meer klassikaal naar model of stilleven tekenen? Dat ze niet meer leren al doende zelfstandig ‘retinaal’ waar te nemen? Ook. Maar vooral: dat ze het elkaar niet meer al doende zien doen.

*

Een schrijver die geheimzinnig doet over zijn schrijfpraktijk heeft meestal een gebrek aan geheim te verbergen. Een schrijver hoort niet te weten dat hij een geheim heeft als hij er een heeft.

*

Openheid van schrijfzaken is vaak het meest ver te zoeken bij auteurs die met hun werk pretenderen verborgen zaken aan het licht te brengen.

*

Toen J niet meer aan V vroeg hem bij zijn schrijfwerk op de vingers te kijken was het voorgoed gedaan, niet alleen met hun vriendschap maar ook met dezelfde richting van hun artistieke wegen.

*

Kan het dat een liefde de stijl van schrijven van een auteur aantast?

– Ja, dat kan, want anders is zijn liefde niets waard.

Kan het dat de stijl van schrijven van een auteur zijn liefde aantast?

– Ja, dat kan, want anders is zijn stijl niets waard.

*

Mensen die eraan twijfelen of ze wel in staat zijn goede literatuur goed genoeg te kunnen lezen hoeven slechts aandachtig enkele boeken te lezen die in de krant zijn besproken en de betreffende besprekingen na de boeklectuur te lezen om ervan overtuigd te raken beter te kunnen lezen dan degenen die ervoor betaald werden.

*

Veel lezers spreekt het niet aan dat een literair boek moet worden aangesproken.

***

© 2022 Huub Beurskens