Soms heb ik zin om over een
gedicht dat me onder ogen komt heen te schrijven. Niet zozeer om het te
verbeteren als wel om er een eigen visie dus versie op uit te proberen, het
naar mijn eigen, mondig wordende lezing toe te vertalen, ermee aan de haal te gaan. Zoals veel gedichten
van Bertus Aafjes (1914-1993) is zijn ‘Park in de winter’ me sympathiek. Het gedicht
maakt deel uit van Aafjes` bundel Het
zanduur van de dood die in 1941 verscheen.
Park
in de winter
Het park ligt wijd en zijd onder de sneeuw
en rond de zwarte groeve van de takken
zweeft als een lassoworp de vlucht der meeuw.
De kleine vijver is inktzwart en stil,
als hoedde hij, een kleinodie, het slijk.
De zomerboot, een dodenbark gelijk,
ligt bij het tuinhuis, even zwart en stil.
*
Fraai. Ik voel de sfeer aan, denk ik. Ik zie de beelden. En ervaar de werking
van de taal, de rijmen, de herhalingen. Toch zou ik geen ‘wijd en zijd’
gebruiken voor de ruimtelijkheid van een park. De groeve in regel twee staat me
te zeer overeind, juist de lucht in, tenzij je de verschijning in
vogelvluchtperspectief ziet, zoals de meeuw in regel drie dat doet. Misschien
zette Aafjes het woord ‘groeve’ in als hint naar de dood? Te opzichtig dan? Maar
de vlucht van die meeuw als een lassoworp? Dat is niet alleen moeilijk voor
mijn voorstellingsvermogen, er bewegen zich nu ook cowboys in het park. Wat
hebben die hier te zoeken? De kleine vijver lijkt op een kleinood. Waarom is
die dan niet git- in plaats van inktzwart? Git wordt immers al heel lang
gebruikt voor sieraden. En is het niet zo dat zwart water juist spiegelt?
Is ‘zomer’ bij de boot wel nodig, spreekt het niet voor zich? En is ‘dodenbark’
niet te dik symbolisch? De vijver als Styx zonder twee oevers? Drie maal ‘zwart’:
is dat nodig? Twee maal ‘ligt’? Twee maal ‘klein’? En is die boot net zo zwart
van kleur als het water? Of is die ondergelopen, gezonken? Me iets of niets aantrekken
van lettergrepen tellen? Alle eindrijmen verplicht?
Met dit soort vragen en
overwegingen aan de gang gegaan, met tot nu toe dit als gevolg:
Park
in de winter
Heel het park ligt onder onbetreden sneeuw
en boven de gaten tussen de zwart gelaten takken
zweeft zonder schreeuw en zwenkt een meeuw.
De vijver lijkt een spiegelend kleinood van git
in plaats van zwart water dat doodstil op bodemslijk
en aan de tuinhuiskant in heel de roeiboot staat,
tot aan de bovenrand, die is wit.
*
Consequenter, denk ik, doordachter. Geen Aafjes meer. Maar is het daarmee ook een beter gedicht geworden? Ik dacht het niet. Integendeel.