I
Een heel ander gedicht had ik me voorgenomen
te schrijven, iets bij wijze van postuum eerbetoon
aan de dichter van het me indringen van zijn verzen,
al weet ik niet meer, nee, wist ik nog niet hoe het
zou gaan klinken. Maar wie weet gaandeweg toch
wel als dit, en erin iets met verdrinken – binnenrijm
hier te schrappen als te vroeg. Want, Paul Celan, toen
ik, zoveel jaren ouder, oud al eigenlijk, begonnen was
je te herlezen, vloog weldra alles me zo aan als blijkbaar
geschreven ten einde het vrijwillig niet te overleven: als
louter cryptische notities voor een definitie van een
niemand
meer die nochtans helder zou moeten kunnen bestaan.
Terwijl jijzelf niet veel anders werd dan in het
politieprotocol
het lichaam van ene Antschel, Paul (Pesach), gevonden in
een waterrooster tien kilometer verderop en evenveel
dagen na je ongeziene sprong van de Liefdeszuchtenbrug
de apotheose van grondeloosheid in. Hoewel je zwemmen
kon! Waartoe jou nog lezen? Je sloeg je boek toch zelf
dicht?
‘Alle dichters zijn joden.’ Bedoelde je dolende doden? Als
dit
het is wat kunst ten diepste biedt en bieden moet, is dat
dan
goed voor een gemoed dat op herademen hopen wil? Och,
wie ben ik die hooguit wat figuren weet te vormen als door
kleurige ballonnen te verknopen, jongetje uit het katholieke
in de betere helft van de eeuw, wiens jonge moeder geen
nekschot kreeg, en met familiegraven maar die niet in de
lucht.
Hoefde nooit op de vlucht. Ja, ben al stil en sla je boek
weer open.
________________
‘Alle dichters zijn joden.’
Een zin van Marina Tsvetajeva, door Paul Celan als motto in het Russisch boven
een van zijn gedichten geplaatst.
Prüfen
Sie, ob er in der tiefsten Stelle Ihres Herzens seine Wurzeln ausstreckt,
gestehen Sie sich ein ob Sie sterben müßten, wenn es Ihnen versagt würde zu
schreiben. Muß ich schreiben?
– R. M. Rilke, ‘Brief an einen jungen Dichter’ / Lady
Gagatattoo
II
Ja maar natuurlijk is elke danser, hoe licht hij zich ook
voordoet, een verklede, en wordt hij een burger die door
de keukendeur zijn woning binnengaat! Jij was niet anders,
Rainer Maria, toen je, van je vers neergepende frasen nog
in extase, na al dat zitten in hoogste scheppingsnood – ‘an
Essen
war nie zu denken,’ schreef je naderhand aan vorstin
Marie von Turn und
Taxis, ‘Gott weiß, wer mich genährt hat’
–
bij het eindelijk opstaan je niet alleen je stoel onder je gat
verschoof, maar een, twee winden liet, zeer verfijnde
uiteraard,
maar darmen blijven darmen voor zowel proleten als poëten,
voor rijken als voor armen. Of dromen dichters minder
triviaal?
Zelf stond ik afgelopen nacht nog op een berg in Wallis
naast
mijn zware zwarte motor en riep ‘Gina!’, hard en kwaad, al
ken ik geen vrouw persoonlijk met die naam en weet ik niet
eens hoe zo’n ding te starten, maar zelfs tatoeages had ik,
van sterren, ankers, harten. À propos: je raadt nooit wat
Lady
Gaga op haar linkerbovenarm heeft staan! Populäre Sängerin,
Anfang
21stes Jahrhundert, Amerika – je vindt haar vast banaal.
Tot besluit begaf je je, fijn besnaarde, naar buiten om het
kleine slot te strelen als een groot oud beest dat je binnen
je elegieën baarde, ja, die ongeëvenaarde. Maar ver van
trekkende troepen op rupsbanden en paarden, ver van
zwaarden en geweren, kakofonisch gebulder en donder-
slagen, para’s die al schietend landden of al dood, ver van
gebrek aan kleren, van eropuit moeten om brood te stelen –
en vrij van in de je zo dierbare aarde moeten wroeten om
andere gewassen dan verzen te telen, vrij van bevelen anders
dan die van de muze van Duino en Muzot. Muß ich scheißen?
Das
braucht man nicht erst zu prüfen… Flugs aufs Klo!
________________
Bovenstaande probeersels dateren van ettelijke jaren geleden.