woensdag 17 januari 2024

SUBTILITEIT EN SUGGESTIE

 

Wanneer is het tijd om een eindbalans op te maken? Hopelijk nog niet al te gauw. Maar tijd om terug te kijken is het inmiddels wel. En om te proberen antwoorden te vinden op vragen als waarom menig prozaboek van me, als het al werd gelezen, vaak niet helemaal werd gelezen door de lezer die ik, al schrijvende, meende te hebben geschapen. Ja, want probeerde ik dat niet vooral met elk verhaal, elke novelle, elke roman: een vorm, een attitude van lezen, dus een lezer te scheppen? Uiteraard was dat een type lezer dat ik zelf zou willen zijn, in elk geval iemand met (behalve een essentieel gevoel voor stijl, nee, voor stijlen) speurzin, met een zintuig voor de betekenis en waarde van hiaten, openingen en suggesties, iemand die zelf zijn combinatievermogen en verbeelding aan het werk kon en wilde zetten waar het boek het clair liet overgaan in obscur, of een lezer die het donker al in het licht vermoedde en het er zelfs in zag opdoemen, die zodoende gaandeweg een intimus werd, veeleer een vertrouwelijke deelgenoot dan een publiekmaker.

Ik moet denken aan een passage in de roman Ada (1969) van Vladimir Nabokov. Ada is als puber een pedant nest. Over Greg, een tiener die een oogje op haar heeft, lezen we op gegeven moment:

‘Well,’ he said, getting up, ‘I must be going. Good-bye, everybody. Good-bye, Ada. I guess it’s your father under that oak, isn’t it?’
En dan zet het bijdehante wicht Ada hem zo op zijn nummer:
‘No, it’s an elm,’ said Ada.

Dat is grappig, en om zulke regels aan te strepen zijn potlood en puntenslijper uitgevonden.
         Het grandioze, want obscure van de regels zal echter nog blijken, vele pagina’s en jaren later. En wanneer je het antwoord van de Ada toen ze nog jong was dan terugleest, kun je dat welhaast niet meer met droge ogen – en dat niet van het lachen. Zo gauw die tweede lezing erbij komt voel je je er een worden: zo’n lezer die Nabokov in het leven wilde roepen. Wat blijkt namelijk?
         De jonge Ada krijgt geen liefdesverhouding met die Greg – uiteraard niet – maar met haar jonge neef Van. Het wordt voor beiden de liefde van hun leven. Ze zijn weliswaar bloedverwant, maar nicht en neef, het komt in de slechtste alsook in de beste families voor, nietwaar.
         Totdat het feit dat Ada’s vader niet onder een eik maar onder een iep zat tot de kleinst mogelijke futiliteit inkrimpt wanneer de man van wie ze altijd had aangenomen dat hij haar vader was, de broer blijkt van haar werkelijke verwekker, de vader van Van…!
         Met dat ogenschijnlijk redundante ‘No’ sprak Ada destijds de waarheid zonder het zelf te weten. Of moet ik zeggen: liet de schrijver haar destijds al de waarheid spreken?
         De ware lezer, die, als hij of zij en het boek goed zijn, altijd een lezer van op zijn minst een tweede lectuur is, moet al lezende het boek meemaken, zowel in de betekenis van mee beleven als mee bouwen. Wanneer dat niet gebeurt wordt elk goed boek middelmatig.

Maar kunnen suggesties, hints, toespelingen en dergelijke ook tè subtiel zijn? Mogelijk, maar subtiliteit moeten ze zonder meer bezitten, wil ik er als gespitste lezer plezier aan beleven, want er zelf combinatiemogelijkheden in menen te zien, aan het werk raken zoals een schrijver me aan het werk zou willen hebben, een schrijver van mijn voorkeur althans.
         Nabokov had en heeft het, zeker na het verschijnen van Lolita (1955), gemakkelijk. Er bestaat nog altijd een horde lettervlooiers die zich met zijn boeken bezighouden, die dus elk woord wikken en wegen in de hoop weer een nieuw, niet eerder opgemerkt draadje uit het tapijtweefsel te kunnen lostornen, met alle doordraaf- en beuzelrisico’s van dien.
         Nabokov had van alles en nog wat mee wat ik niet heb, zoals de tijdgeest, zijn afkomst, de beschikking over meerdere grote talen, zijn historisch en persoonlijk dramatische geschiedenis, het schandaal, en wie weet bezit ik niet meer dan een schamele fractie van zijn artistieke talent.
         Toch denk ik het volgende te mogen zeggen: dat ik weleens teleurgestelder ben geweest in positieve besprekingen van mijn romans dan in negatieve. Juist van die positieve besprekers viel het me tegen – uitzonderingen daargelaten – wat ze hadden laten liggen; want meestal was dat iets wat ik zelf als relevant voor (het genot van) het lezen door een ware lezer beschouwde, iets wat ik al doende zorgvuldig had uitgespaard om het door de verbeelding van mijn lezer te laten inkleuren en voltooien. Na het tot me nemen van lovende, zelfs enthousiaste commentaren, waardoor ik me weer even over de Amsterdamse grachten durfde te bewegen, bleef ik nogal eens zitten met de indruk dat men een nog onaf bouwwerk had verlaten om het prijzend de rug toe te keren. Al kan het natuurlijk aan mijn eigen onvermogen hebben gelegen.

Nu moet ik denken aan mijn roman Kid (2007). Het verbaast me nog altijd dat bij mijn weten niemand een bepaalde, misschien wel dè essentiële tournure van het boek heeft weten te vinden. Hoewel iedereen die zal vinden nadat ik zo meteen heb verteld waar het daarbij om draait. De aanwijzingen en ‘bewijzen’ zitten niet eens verstopt, ze zitten in of zijn details (zoals het ‘No’ in Ada met terugwerkende kracht de dramatische nucleus van het verhaal blijkt te zijn). Waar en welke details ga ik niet vertellen, om voor die twee die Kid nu alsnog of nog eens willen gaan lezen het plezier niet te bederven en om alle anderen – maar hoe weinig zullen dat er eveneens zijn? – niet te vervelen met details die in een roman essentieel maar in een uiteenzetting als deze overbodig zijn.
         Een niet te missen rol in Kid speelt het bekende Bijbelverhaal over Abraham die van God de opdracht krijgt zijn enige ‘ware’ zoon Isaak te offeren. Op het omslag staat al een detail van een schilderij van Rembrandt van die offeropdracht. De kleine jongen Kid, enig kind, is er als de dood voor dat zijn godvruchtige vader ook met hem zoiets zal gaan doen. Het komt er echter niet van. Waar het wél van komt is waar de volwassen geworden Kid achter komt. En dat is niet alleen – het zal geen lezer kunnen ontgaan – de ontdekking dat hij zelf een zoon blijkt te hebben. Het gaat vooral om Kids eigen genetische komaf.
         In het boek Genesis kan Sara geen kinderen krijgen. Omdat ze wil dat haar man Abraham zich (en daarmee zijn volk) voortplant, laat ze het toe dat hij een kind verwekt bij de dienstmaagd Hagar. Ismael wordt geboren. Echter op hoge leeftijd wordt Sara alsnog zwanger. Isaak wordt geboren. Hagar en Ismael worden prompt verjaagd.
         In Kid nu is er van een zwangere dienstmaagd geen sprake. Wel duurt het heel lang tot Kids moeder in verwachting raakt. En nu komt het: om haar man toch vader te laten worden moet Kids moeder iets hebben gedaan wat in de mores van het Oude Testament ontoelaatbaar zou zijn geweest: een kind bij zich laten verwekken door een andere man en haar wettige echtgenoot de indruk geven dat het zijn kind is… Ondenkbaar in het boek Genesis en met de medische kennis van destijds: dat niet de vrouw, Sara, maar Abraham, de man, de onvruchtbare zou zijn! Kid (het boek én de protagonist in dat boek) zet het Bijbelverhaal, dat als een soort kapstok lijkt te fungeren, finaal op zijn kop. Dat lijkt me toch geen onbelangrijk gegeven in de verwikkelingen en dramatische ontwikkeling van het verhaal in deze roman.
         Blijft nochtans de vraag of ik tè subtiel ben geweest en de lezer bij voorbaat en van meet af aan als intimus heb beschouwd voor wie bij wijze van spreken een half woord zou volstaan. Ik kan het me niet goed voorstellen, zoals gezegd zijn de vingerwijzingen evident zichtbaar. Zou niet veeleer dit het probleem zijn: dat de meeste lezers vergeten dat wat de personages zeggen door de auteur is geschreven, dat ze, met andere woorden, vergeten de auteur te volgen?
         Toch maar een voorbeeld? Vrij vooraan in het boek. Uit angst ervoor dat zijn vader hem zou willen offeren zoals Abraham zijn zoon wilde offeren, is de kleine Kid op de vlucht geslagen. Bij thuiskomst wordt hij min of meer door zijn vader verstoten.
Toen Kid het eindelijk waagde thuis te komen leken er wel drie dagen verstreken en had zijn vader besloten uitsluitend nog het woord tot zijn zoon te richten via diens moeder, een vrouw van weinig woorden.
'Papa...' zei Kid stamelend.
'Waarlijk, die jongen is mijn zoon niet,' zei de man tegen de vrouw.

De man heeft er op dat moment geen benul van dat de jongen niet zijn genen heeft. Zijn daad is een louter symbolische. De enige die op dat moment de ware lading van die woorden beseft, namelijk de letterlijke feitelijkheid ervan, is Kids moeder. En Kids schepper natuurlijk, de auteur die het de man zo laat zeggen. Ik bedoel, als je een personage niet letterlijk hoeft te nemen, wil dat nog niet zeggen dat je zijn auteur niet letterlijk moet nemen. Bij herlezing van de roman (en het daarbij goed letten op het doen en laten van Kids moeder) zou dat toch evident moeten worden?



PS 18.02.2024 Ach, ik weet het zelf ook niet goed. Onderliggend sentiment van het bovenstaande heeft wellicht te maken met de vaststelling dat een roman als 'Kid' amper de kans heeft gekregen om überhaupt te worden gelezen, laat staan te worden uitgeplozen. Al is zoiets als dit een fraaie opmaat, maar zeer in de marge: https://klassequaboeken.blogspot.com/.../huub-beurskens... . Noem het persoonlijke frustratie.