Eerder gebruikte ik het woord ‘opportunist’.
Bij het volgen van het spoor ‘Franco’
in de Lucebertbiografie, meldt die benaming zich opnieuw.
Lucebert
was in de zomer van 1963 met zijn vrouw Tony vanuit het Zuid-Franse plaatsje Lagrasse
Spanje, dat wil zeggen Catalonië, gaan verkennen. Al gauw was hij verliefd
geworden op dat land en had hij het besluit genomen er te gaan wonen en werken.
Hazeu
op pagina 533: ‘Had hij vanuit Duitsland in 1944 niet aan zijn vriendin Tiny
zijn verlangen naar Spanje al beschreven?’
Trekt
de biograaf deze verbindingslijn opzettelijk of onbewust?
Lucebertus
schrijft in een brief: ‘[…] je bent er op slag al je zorgen kwijt. dat spanje
een rottig arm onvrij fascistisch geregeerd land is, ook dàt vergeet je er, nu
hebben jullie al wel begrepen dat het voor mij, en ook voor Tony, het land is
waarvan we zeggen “dahin dahin möcht ich mit dir, o mein geliebter zieh’n”
(Goethe).’
Legt
Lucebertus deze verbindingslijn opzettelijk of onbewust? In Duitsland had hij ook
al met Goethe gedweept: ‘O wie fühl ich in Rom mich so froh! gedenk ich der
Zeiten, / Da mich ein graulicher Tag in Norden umfing…’ (Vervang voor Bertus
Swaanswijk even Rome door Spanje.)
Lucebert
wist heel goed dat veel kunstenaars en intellectuelen er niet over peinsden om
alleen al op vakantie te gaan naar het Spanje onder een fascistische dictatuur,
laat staan om zich er te vestigen. Zoals hij ook wist wat er met de dichter Lorca
was gebeurd bij de Fuente Grande langs
de weg tussen Viznar en Alfacar, dat de door hem bewonderde Picasso zijn
vaderland niet in kon, enzovoort. Juan Ramon Jiminez, Rafael Alberti, Jorge
Guillén, Luis Buñuel, … ik zal maar stoppen met namen opsommen. Ja, Lucebert noemde
later, in een vraaggesprek, de schilder Arroyo als voorbeeld van jongere Spaanse
schilders die hij had ontdekt, waarbij hij wel verzweeg dat deze Arroyo, die
generaals schilderde zoals die zichzelf niet geschilderd wilden zien, in ballingschap
in Parijs moest werken en dat hem daar zijn Spaanse staatsburgerschap werd
ontnomen.
Ach,
daar merkte je in het gewone leven zo goed als niets van. Zoals je in de
oorlogsjaren in de sociaal genoeglijke Jordaan er kennelijk ook niets van merkte
dat joodse jordanezen uit hun woningen werden gehaald. Kijk eens op de site van
Joods Monument, beste lezer, en zoek
alleen al eens naar Lauriergracht
74, waar op driehoog het (sefardisch, dus Spaans joodse) gezin Nunis Vaz woonde, met onder anderen Samuel en
Isaac, leeftijdgenoten van de in die
gezellige buurt vlakbij wonende Bertus Swaanswijk, en op Lauriergracht 52, dus
naast het geboortehuis van dezelfde Bertus, of op Lijnbaansgracht,
vertegenwoordigd met 12 adressen…
Als
excuus voor of zelfs motivatie van het verblijven in Franco’s Spanje werd
aangevoerd dat toeristen alleen maar goed waren om de dictatuur aan het
wankelen te brengen. ‘De toenemende welvaart […] versterkte de positie van de
bewoners en beïnvloedde daardoor de politiek,’ aldus Spanjeganger Ad Petersen,
conservator van het Stedelijk Museum. Mag ik even mijn wenkbrauwen fronsen en
een zure oprisping ruimte bieden?
Verbijsterend
is ook wat Spanjeganger Bert Schierbeek (optrekje op Formentera) al in 1950 in
nota bene De Groene Amsterdammer had geschreven: ‘De Spanjaard weet dat het
leven nog goed kan zijn onder een dictatuur […]. De Spanjaard is van nature en
door omstandigheden een asceet, een mens die afstand van veel wereld kan doen
om zijn eigen persoonlijke wereld te behouden.’
Mijn
hemel! DE Spanjaard, DE Hollander, DE Duitser, DE Pool, DE…
De
Hollandse kunstenaars als linkse missionarissen – laat me niet pijnlijk lachen!
Die jongens zaten toch vooral lekker in het zonnetje aan de wijn en de paella,
kom nou toch! Als Lucebert met een stel bouwvakkers, die werken aan zijn Casa
Lluca, aan een tafel paella uit een pan zit te lepelen noemt hij dat ‘een
heerlijk gebruik, wezenlijke demokratie, dunkt me. dit is de les die het èchte
spanje ons, in abstrakties elkaar haarklovend, bij tijd en wijle steeds weer
leert, ondanks señor Franco en zijn bende.’
Niks
aan het handje eigenlijk, al die jaren. Totdat op 20 november 1975 (ruim een
jaar na de val van het kolonelsregime in Griekenland) bekend wordt gemaakt dat
Franco is overleden.
Hazeu:
‘De bordjes die in de cafés hingen met de tekst “Over politiek mag niet
gesproken worden” [die onze grote geëngageerde dichter Lucebert dus twaalf jaar
lang had zien hangen - hb]
verdwenen. In Jávea, in Valencia, overal waar hij kwam, voelde Lucebert dat de
sfeer op straat was veranderd. Er was niet meer de dreiging van arrestaties,
politieke processen en gevangenissen.’
En
nu Lucebert zelf, die zich in Spanje als een vis in het water had gevoeld: ‘Het
was het verschil van dag en nacht, van gevangenis en speeltuin.’
O,
toen opeens wel!
Opportunist.
Hypocriet.
Godverdomme!
Vijftig jaar later voel ik me met terugwerkende kracht verneukt. Toen de
17jarige scholier van klas 4A zijn protestgedicht tegen oorlog en geweld
wrochtte, zat de stilistische en inhoudelijke aanstichter ervan aan de wijn en
de paella alsof er geen vuiltje aan de lucht was onder de Francozon!
Laat
die man me nooit meer met een morele boodschap komen lastigvallen.
[moet worden vervolgd]