zondag 18 februari 2018

BIJ HET LEZEN VAN EEN LUCEBERTBIOGRAFIE - 10 - ANDERMAAL SCHRIKKEN


Eerder gebruikte ik het woord ‘opportunist’. Bij het volgen van het spoor ‘Franco’ in de Lucebertbiografie, meldt die benaming zich opnieuw.
            Lucebert was in de zomer van 1963 met zijn vrouw Tony vanuit het Zuid-Franse plaatsje Lagrasse Spanje, dat wil zeggen Catalonië, gaan verkennen. Al gauw was hij verliefd geworden op dat land en had hij het besluit genomen er te gaan wonen en werken.
            Hazeu op pagina 533: ‘Had hij vanuit Duitsland in 1944 niet aan zijn vriendin Tiny zijn verlangen naar Spanje al beschreven?’
            Trekt de biograaf deze verbindingslijn opzettelijk of onbewust?
            Lucebertus schrijft in een brief: ‘[…] je bent er op slag al je zorgen kwijt. dat spanje een rottig arm onvrij fascistisch geregeerd land is, ook dàt vergeet je er, nu hebben jullie al wel begrepen dat het voor mij, en ook voor Tony, het land is waarvan we zeggen “dahin dahin möcht ich mit dir, o mein geliebter zieh’n” (Goethe).’
            Legt Lucebertus deze verbindingslijn opzettelijk of onbewust? In Duitsland had hij ook al met Goethe gedweept: ‘O wie fühl ich in Rom mich so froh! gedenk ich der Zeiten, / Da mich ein graulicher Tag in Norden umfing…’ (Vervang voor Bertus Swaanswijk even Rome door Spanje.)
            Lucebert wist heel goed dat veel kunstenaars en intellectuelen er niet over peinsden om alleen al op vakantie te gaan naar het Spanje onder een fascistische dictatuur, laat staan om zich er te vestigen. Zoals hij ook wist wat er met de dichter Lorca was gebeurd bij de Fuente Grande langs de weg tussen Viznar en Alfacar, dat de door hem bewonderde Picasso zijn vaderland niet in kon, enzovoort. Juan Ramon Jiminez, Rafael Alberti, Jorge Guillén, Luis Buñuel, … ik zal maar stoppen met namen opsommen. Ja, Lucebert noemde later, in een vraaggesprek, de schilder Arroyo als voorbeeld van jongere Spaanse schilders die hij had ontdekt, waarbij hij wel verzweeg dat deze Arroyo, die generaals schilderde zoals die zichzelf niet geschilderd wilden zien, in ballingschap in Parijs moest werken en dat hem daar zijn Spaanse staatsburgerschap werd ontnomen.
            Ach, daar merkte je in het gewone leven zo goed als niets van. Zoals je in de oorlogsjaren in de sociaal genoeglijke Jordaan er kennelijk ook niets van merkte dat joodse jordanezen uit hun woningen werden gehaald. Kijk eens op de site van Joods Monument, beste lezer, en zoek alleen al eens naar Lauriergracht 74, waar op driehoog het (sefardisch, dus Spaans joodse) gezin Nunis Vaz woonde, met onder anderen Samuel en Isaac, leeftijdgenoten van de in die gezellige buurt vlakbij wonende Bertus Swaanswijk, en op Lauriergracht 52, dus naast het geboortehuis van dezelfde Bertus, of op Lijnbaansgracht, vertegenwoordigd met 12 adressen…
            Als excuus voor of zelfs motivatie van het verblijven in Franco’s Spanje werd aangevoerd dat toeristen alleen maar goed waren om de dictatuur aan het wankelen te brengen. ‘De toenemende welvaart […] versterkte de positie van de bewoners en beïnvloedde daardoor de politiek,’ aldus Spanjeganger Ad Petersen, conservator van het Stedelijk Museum. Mag ik even mijn wenkbrauwen fronsen en een zure oprisping ruimte bieden?
            Verbijsterend is ook wat Spanjeganger Bert Schierbeek (optrekje op Formentera) al in 1950 in nota bene De Groene Amsterdammer had geschreven: ‘De Spanjaard weet dat het leven nog goed kan zijn onder een dictatuur […]. De Spanjaard is van nature en door omstandigheden een asceet, een mens die afstand van veel wereld kan doen om zijn eigen persoonlijke wereld te behouden.’
            Mijn hemel! DE Spanjaard, DE Hollander, DE Duitser, DE Pool, DE…
            De Hollandse kunstenaars als linkse missionarissen – laat me niet pijnlijk lachen! Die jongens zaten toch vooral lekker in het zonnetje aan de wijn en de paella, kom nou toch! Als Lucebert met een stel bouwvakkers, die werken aan zijn Casa Lluca, aan een tafel paella uit een pan zit te lepelen noemt hij dat ‘een heerlijk gebruik, wezenlijke demokratie, dunkt me. dit is de les die het èchte spanje ons, in abstrakties elkaar haarklovend, bij tijd en wijle steeds weer leert, ondanks señor Franco en zijn bende.’
            Niks aan het handje eigenlijk, al die jaren. Totdat op 20 november 1975 (ruim een jaar na de val van het kolonelsregime in Griekenland) bekend wordt gemaakt dat Franco is overleden.
            Hazeu: ‘De bordjes die in de cafés hingen met de tekst “Over politiek mag niet gesproken worden” [die onze grote geëngageerde dichter Lucebert dus twaalf jaar lang had zien hangen - hb] verdwenen. In Jávea, in Valencia, overal waar hij kwam, voelde Lucebert dat de sfeer op straat was veranderd. Er was niet meer de dreiging van arrestaties, politieke processen en gevangenissen.’
            En nu Lucebert zelf, die zich in Spanje als een vis in het water had gevoeld: ‘Het was het verschil van dag en nacht, van gevangenis en speeltuin.’
            O, toen opeens wel!
            Opportunist. Hypocriet.
            Godverdomme! Vijftig jaar later voel ik me met terugwerkende kracht verneukt. Toen de 17jarige scholier van klas 4A zijn protestgedicht tegen oorlog en geweld wrochtte, zat de stilistische en inhoudelijke aanstichter ervan aan de wijn en de paella alsof er geen vuiltje aan de lucht was onder de Francozon!
            Laat die man me nooit meer met een morele boodschap komen lastigvallen.

[moet worden vervolgd]