De flanken van de rotsige
kasteelheuvel zijn onbegaanbaar steil behalve aan de noordzijde. Aan die kant
bevinden zich imposante oude begraafplaatsen. Allereerst kom ik, afdalend, op
de joodse begraafplaats, om er een moment van tussen twee tombes te worden
aangekeken door een kleine bruingrijze kat met wat even een Nietzscheaanse snor
lijkt, maar een net gevangen vogel is. Ik had een gewaarschuwd man kunnen zijn,
maar heb nu pas oor voor het zich almaar verplaatsende tsjink tsjink van een stel merels.
De christelijke begraafplaats
ernaast maakt met zijn elkaar de loef afstekende grafbouwsel en -zuilen in
eerste instantie een bijna onwezenlijke indruk. Alsof alles moet en wil
afleiden van wat eronder en erachter zit.
Is een begraafplaats een plek, misschien
de enige, waar kitsch esthetisch acceptabel is? Vanwege of omwille van de
piëteit jegens zowel doden als nabestaanden? De doden lijk je in elk geval
moeilijk nog iets kwalijk te kunnen nemen van hoe ze zijn bijgezet en waarmee
ze omgeven zijn, zelfs wanneer ze een en ander ‘zelf’ bij leven zo hebben
bedacht en bepaald.
Maar
neem zo’n jonge vrouw die voor eeuwig bedoeld in onvergankelijke schoonheid én
onstilbaar verdriet dag en nacht, zonder een moment te wijken, bijvoorbeeld
omdat ze eindelijk eens iets zou moet eten of naar de wc zou moeten, tegen iemands tombe aanhangt.
Een ‘beeld’ als dit wekt onmiddellijk
het gevoel in me dat er iets niet klopt. Maar wat? Het veroorzaakt in elk geval
een geheel andere emotie dan die het manifest wil bewerkstelligen. Het maakt me
kregelig. Wie en wat denkt die dode wel dat hij is! Het is zo… aanmatigend.
Voor
mijn geestesoog verschijnen enkele ‘rouwbeelden’ die ik juist wel ontroerend
vind. Daarbij de piëta van Michelangelo in de Romeinse Sint Pieter, hoewel ook dat
beeld ingrediënten heeft die apert tot kitsch kunnen leiden: een prachtig,
grotendeels naakt lichaam van een dode man van drieëndertig op de schoot van
een mooi meisje van achttien…
Is dit het niet wat ik zou willen blijven
mogen willen?
Door een heel knap meisje maagdelijk
voortgebracht
dat voorts drieëndertig jaar met ouder
worden wacht
om me, groot en bloot, op haar kuis bedekte
schoot
te laten liggen, als na een kleine dood,
volbracht.
Hoogstens kan ik nog meedingen in een
ranzige
studio naar de rol van oudere heer die een
jonge
snol verkracht, terwijl mijn hoogbejaarde
moeder
onwetend op haar allerlaatste verschoning
wacht.
Is dat het wat ik zou willen blijven mogen
niet willen?
Dat schreef ik een jaar of zo terug. Mijn moeder leeft niet meer.