De schrijver dient overal voldoende
verstand van te hebben voor zover hij het in zijn werk (roman, beschouwing,
gedicht) opneemt, al is het maar in een terzijde of bijrolletje. Laat hij iets
tsjirpen, vliegen of springen naast het pad dat zijn protagonist volgt, dan
moet zijn keuze van het diertje dat dit doet, wanneer hij het benoemt (waartoe
niemand hem verplicht…), de biologisch juiste zijn; is het nacht of overdag
maar winter dan zal het bijvoorbeeld geen sprinkhaan zijn. Een salamander glipt
nooit vlug weg uit de zon in een spleet van een rotswand of natuurstenen muur,
óók niet in fictie. Het gaat er daarbij niet om dat die schrijver een bioloog
of expert op een bepaald terrein zou moeten zijn, maar hij moet iemand zijn die
het juiste woord voor de juiste plek
en situatie weet te kiezen en in elk geval niet het foute.
Je
kunt als auteur uiteraard wel je protagonisten
(die ook de rol van verteller kunnen hebben) benoemings- en dus
waarnemingsfouten laten maken, zoals vlinderkundige Nabokov in Lolita Humbert Humbert
pijlstaartvlinders ‘kolibri’s’ laat noemen. Waarom doet Nabokov dat? In een
vraaggesprek zei hij eens dat dit een van de bewijsstukken was van het feit dat
Humbert en zijn auteur heel andere mensen waren. Ik lees het eerder als een
indicatie van het feit dat Humbert Humbert niet zo’n goed oog heeft voor de
eigenlijke natuur, niet alleen voor die van insecten en vogels, maar ook voor
die van meisjes als Dolores Haze (die in haar naam al de pijn meevoert die
Humbert dankzij zijn onheldere blik ten deel valt).
Een dag later dezelfde wandeling,
maar dan andersom, eerst vanuit de bebouwing over de zogenaamde Romeinse weg
(een deels verwaarloosd keienpad) door de bossen omhoog. Maar eerst steekt er niet ver voor me een vos over. Hij blijft een moment staan en kijkt naar me. Zal hij ooit van dat ook voor hem onverwachte beeld dromen? Vannacht?
Langs de ‘Zone de Tir’ van een ‘Bal-trap’, een soort kleiduivenschietsport, waarbij rood gekleurde bordjesachtige schijven de lucht in worden geslingerd met de bedoeling dat ze in hun vlucht aan stukken worden geschoten. Op sommige plaatsen is de bosgrond bezaaid met scherven. Gisteren was het er stil. Nu klinken opeens luide schoten, meervoudig geëchood door de bergachtige omgeving. Er is geen schutter te zien. Het is bijzonder onaangenaam en we rennen bijna tussen de bomen verder de berg op.
Langs de ‘Zone de Tir’ van een ‘Bal-trap’, een soort kleiduivenschietsport, waarbij rood gekleurde bordjesachtige schijven de lucht in worden geslingerd met de bedoeling dat ze in hun vlucht aan stukken worden geschoten. Op sommige plaatsen is de bosgrond bezaaid met scherven. Gisteren was het er stil. Nu klinken opeens luide schoten, meervoudig geëchood door de bergachtige omgeving. Er is geen schutter te zien. Het is bijzonder onaangenaam en we rennen bijna tussen de bomen verder de berg op.
Helemaal boven volgen we nog een ‘sentier
botanique’. Terug beneden nog een omweggetje om de ‘Pierre de la fée’ te zien,
de grootste megalithische dolmen van de Provence. De plantjes op de deksteen
interesseren zich natuurlijk terecht niet voor de cultische functie ervan.