Weer in Nice, dat wil zeggen, amper
terug in Nice, gebeurt er wat me, al achtendertig jaar woonachtig in Amsterdam,
in geen enkele stad is overkomen. Ik heb me, op weg van het treinstation naar
het hotel, net met mijn koffer en rugzak naar binnen gewerkt in een drukke tram,
wanneer ik werktuiglijk mijn portemonnee (met onder meer contant geld,
bankpassen en creditcard) check en voel dat die zich niet meer bevindt waar ze geen
minuut eerder nog zat, in mijn broekzak. Mijn intuïtie keert zich bliksemsnel
om, kijkt een vent recht in de ogen, en zegt zonder aarzelen tegen hem dat hij
mijn portemonnee heeft en die acuut moet teruggeven. De kerel frommelt wat,
overhandigt me mijn portemonnee en verlaat schielijk de nog niet van de halte
vertrokken tram. Ik sta er zelf verbouwereerd bij te kijken en dank mijn intuïtie,
waarvan ik niet meer wist dat ik die in of bij me had…
In Nice is de expositie ‘Un été
pour Matisse’ nu op alle locaties te bezoeken. Dus allereerst naar Musée
Matisse in de Villa des Arènes. Thema daar is de muziek in/en het werk van
Matisse. Het grote knipselwerk La
tristesse du roi uit 1952 is overgebracht vanuit Centre Pompidou in Parijs.
Het is een bijzonder fraai, ‘muzikaal’ ding. Ook de Jazz-serie, knip- en plakwerk in boekgrafiek omgezet, oogt nog
steeds prettig vitaal. En ik kijk met veel plezier en belangstelling een tijdje
naar het grote, deels kubistische werk dat Matisse in 1915 schilderde naar
aanleiding van een stilleven van De Heem.
Toch stuit ik ook hier weer, vooral
bij tekeningen, op een vlotheid die, in chronologisch toenemende mate, iets
van achteloosheid en zelfs slodderigs heeft, iets waar je Picasso nauwelijks of
niet op kunt betrappen. En Matisse’s langgerekte priesterfiguren, zoals hij, al
deels invalide, die met behulp van een lange stok tekende voor zijn decoraties
van de Chapelle du Rosaire, komen me, net als zijn kruiswegstatietekeningen
voor diezelfde kapel in Vence, zowel qua inhoud als vormgeving bedenkelijk ‘flodderig-maar-wel-echt-Matisse-hè’
voor. Eigenlijk zijn de cijferaanduidingen op de kruisweg nog het meest
geslaagd. De ontwerpen en foto’s ervan doen me besluiten die kapel maar niet
weer eens te bezoeken tijdens onze aanstaande twee laatste dagen in Vence.
Het praktisch aangrenzende
Archeologisch Museum heeft voor de Matissezomer het zwembad als thema; het is
gebouwd aan de rand van de resten van de Romeinse thermen hier in de wijk
Cimiez. Ik betreur in stilte de suppoost die evenals ik zijn gaapaandrang moet
onderdrukken, maar dan wel voor veel langere tijd, tussen de videoschermen met schier
eindeloze loops van artistieke
zwembadfilmpjes. Naïef had ik nog gehoopt op een schilderij van Hockney, want
ik had zijn naam bij die van onder anderen Bill Viola zien staan. Ik voel me
verneukt wanneer ik slechts een fragmentje uit een documentaire over Hockney
voorgeschoteld krijg.
De
openbare tuin van Cimiez is bijzonder, want een soort olijfboomgaard midden in
de stad. En ook de aangrenzende, uitzicht over de stad biedende kloostertuin van
Cimiez is fraai. De invalide oude man aan de ingang van de kloosterkerk krijgt
geld uit een portemonnee die twintig seconden lang ontvreemd is geweest.