zondag 14 juli 2013

LE CARNET D'ART D'AZUR - 15

’s Avonds op het terras van La Grande Voile opnieuw twee, weer andere stellen gezette nieuwrijke Russen in onze directe nabijheid, en andermaal wordt de ene visschotel alweer besteld zo gauw de andere verorberd is. Ik ontdek nu ook pas dat een van de binnenpraatsters Russisch spreekt, en ze past aan die ontdekking ook onmiddellijk haar uiterlijk aan.
         Intussen maakt Nice zich op voor de ploegentijdrit van de Tour de France. Een deel van de Promenade is al voor het verkeer afgesloten.

De volgende ochtend herkennen we in de ontbijtruimte van ons hotel een aantal Nederlandse sporttelevisiefiguren, zoals ex-wielrenner en verslaggever Maarten Ducrot. Wat ene Filemon, op wiens achternaam we niet kunnen komen, met wielrennen uitstaande heeft is vooralsnog een raadsel. Naderhand zal blijken dat hij in het kader van een soort human interestprogramma de Tour volgt.

Voordat de kermis echt losbarst kunnen we nog mooi naar het Musée des Beaux Arts. Het Matissezomerthema aldaar is Gustave Moreau als leermeester van Matisse. Het is er lekker rustig.
         De kennismaking met Moreau – want dat is het, hoewel ik iets van zijn werk meende te kennen – is niet onaangenaam, zelfs verrassend. Voor mij was Moreau een schilder van typisch negentiende eeuwse, romantische symbolistische allegorieën. Dat is hij nog steeds. Maar bekende werken, zoals De eenhoorns (ca. 1888), moeten in het echt worden gezien. Veel van het werk van zijn leerling Henri Matisse doet het als reproductie goed, soms zelfs als poster nog beter dan als origineel. Moreau’s schilderijen zijn in werkelijkheid veel vrijer, opener en interessanter dan hun plaatjesachtige reproducties doen vermoeden. Dat komt vooral door de onverwacht ‘ruwe’, globale en suggestieve schildertoets van het onderwerk in combinatie met tekenachtige detailleringen eroverheen. Ik lees een uitspraak van Moreau: ‘Men ziet altijd eerst ruimtelijkheid, plasticiteit, daarna steeds meer details.’ Die observatie, dus die wijze van kijken heeft hij gaandeweg meer in zijn aanpak verwerkt. Met andere woorden, Moreau is veel meer een echte kijker dan de ietwat zweverige dromer die ik verwachtte op grond van de droom- en fantasiethema’s van zijn schilderijen. 

In dit museum ben ik ooit in de ban geraakt van Raoul Dufy. Vóór die gebeurtenis was Dufy in mijn ogen (die ik daarbij kennelijk nog niet open had) een oppervlakkige, illustratieve schilder. Opeens, in een aantal werkelijk euforische ogenblikken, zag ik dat hij een geweldige kijker was, dat wil zeggen een kunstenaar die waarneemt in wisselwerking met het ontstaan van zijn werk, al doende, onderweg, en die van dat onderweg zijn op die manier verslag doet. Zegt Moreau dat je altijd eerst ruimtelijkheid ziet en dan, gaandeweg details, Dufy zegt (met zijn werk) dat je altijd eerst kleur ziet en dan doemt daaruit of daarin de vorm op. Ook Dufy moet je trouwens in werkelijkheid zien om er met recht over te mogen spreken.
         Gelukkig laat de Matissezomer voldoende ruimte in het museum voor een aantal van die Dufy’s uit de eigen collectie. En opeens zie ik de kracht of de visuele waarheid van die ‘onaffe’ cellist van Nu au patio au Caldas de Montbuy (olieverf op hout, 99,5 x 200 cm, ca. 1943). 

Je moet er op schildersarmmetpenseellengte voor gaan staan, naar de onaffe cellist kijken en vervolgens je blik door het naakt naar rechts laten trekken (dat gaat vanzelf): du moment dat je je blik op haar hebt gericht, je ogen over haar heen laat gaan, is de cellist in de periferie van je blikveld ‘af’. Met andere woorden, hij zit daar te musiceren om zelf perifeer te worden en zo zijn vorm te vinden, in het niet-gefocuste.

Maar langzamerhand wordt het tijd om vanuit het museum af te dalen voor de Tour de France op de Promenade des Anglais. De reclamekaravaan trekt al langs. Ik bemachtig een petje van Skoda en verklaar me publiekelijk mee tot medewielerliefhebber (wat ik in stilte altijd al ben geweest) door het op mijn kop te zetten. 

Een groot scherm laat zien wat de televisie laat zien. Dat is heel wat meer dan wat ik uiteindelijk zelf ter plekke van de wedstrijd en de renners heb kunnen waarnemen. In een flits is elke ploeg telkens voorbij, eerst heen en na een klein half uurtje aan de andere kant van de weg terug. Ik heb alle renners van de Ronde gezien en er werkelijk geen een echt herkend. Die met de gele helm in het Saxotreintje, was dat Alberto Contador?

Maar een evenement is het wel, met al die in feite vooral voor hun verbeelding juichende en klappende toeschouwers.