’s Avonds op het terras van La
Grande Voile opnieuw twee, weer andere stellen gezette nieuwrijke Russen in
onze directe nabijheid, en andermaal wordt de ene visschotel alweer besteld zo gauw
de andere verorberd is. Ik ontdek nu ook pas dat een van de binnenpraatsters
Russisch spreekt, en ze past aan die ontdekking ook onmiddellijk haar uiterlijk
aan.
Intussen
maakt Nice zich op voor de ploegentijdrit van de Tour de France. Een deel van
de Promenade is al voor het verkeer afgesloten.
De volgende ochtend herkennen we in
de ontbijtruimte van ons hotel een aantal Nederlandse sporttelevisiefiguren,
zoals ex-wielrenner en verslaggever Maarten Ducrot. Wat ene Filemon, op wiens
achternaam we niet kunnen komen, met wielrennen uitstaande heeft is vooralsnog
een raadsel. Naderhand zal blijken dat hij in het kader van een soort human interestprogramma de Tour volgt.
Voordat de kermis echt losbarst
kunnen we nog mooi naar het Musée des Beaux Arts. Het Matissezomerthema aldaar
is Gustave Moreau als leermeester van Matisse. Het is er lekker rustig.
De
kennismaking met Moreau – want dat is het, hoewel ik iets van zijn werk meende
te kennen – is niet onaangenaam, zelfs verrassend. Voor mij was Moreau een
schilder van typisch negentiende eeuwse, romantische symbolistische
allegorieën. Dat is hij nog steeds. Maar bekende werken, zoals De eenhoorns (ca. 1888), moeten in het
echt worden gezien. Veel van het werk van zijn leerling Henri Matisse doet het
als reproductie goed, soms zelfs als poster nog beter dan als origineel.
Moreau’s schilderijen zijn in werkelijkheid veel vrijer, opener en interessanter
dan hun plaatjesachtige reproducties doen vermoeden. Dat komt vooral door de
onverwacht ‘ruwe’, globale en suggestieve schildertoets van het onderwerk in
combinatie met tekenachtige detailleringen eroverheen. Ik lees een uitspraak
van Moreau: ‘Men ziet altijd eerst ruimtelijkheid, plasticiteit, daarna steeds
meer details.’ Die observatie, dus die wijze van kijken heeft hij gaandeweg
meer in zijn aanpak verwerkt. Met andere woorden, Moreau is veel meer een echte
kijker dan de ietwat zweverige dromer die ik verwachtte op grond van de droom-
en fantasiethema’s van zijn schilderijen.
In dit museum ben ik ooit in de ban
geraakt van Raoul Dufy. Vóór die gebeurtenis was Dufy in mijn ogen (die ik
daarbij kennelijk nog niet open had) een oppervlakkige, illustratieve schilder.
Opeens, in een aantal werkelijk euforische ogenblikken, zag ik dat hij een
geweldige kijker was, dat wil zeggen een kunstenaar die waarneemt in
wisselwerking met het ontstaan van zijn werk, al doende, onderweg, en die van
dat onderweg zijn op die manier verslag doet. Zegt Moreau dat je altijd eerst
ruimtelijkheid ziet en dan, gaandeweg details, Dufy zegt (met zijn werk) dat je
altijd eerst kleur ziet en dan doemt daaruit of daarin de vorm op. Ook Dufy
moet je trouwens in werkelijkheid zien om er met recht over te mogen spreken.
Gelukkig
laat de Matissezomer voldoende ruimte in het museum voor een aantal van die
Dufy’s uit de eigen collectie. En opeens zie ik de kracht of de visuele
waarheid van die ‘onaffe’ cellist van Nu
au patio au Caldas de Montbuy (olieverf op hout, 99,5 x 200 cm, ca. 1943).
Je moet er op
schildersarmmetpenseellengte voor gaan staan, naar de onaffe cellist kijken en
vervolgens je blik door het naakt naar rechts laten trekken (dat gaat vanzelf):
du moment dat je je blik op haar hebt
gericht, je ogen over haar heen laat gaan, is de cellist in de periferie van je
blikveld ‘af’. Met andere woorden, hij zit daar te musiceren om zelf perifeer
te worden en zo zijn vorm te vinden, in het niet-gefocuste.
Maar langzamerhand wordt het tijd om
vanuit het museum af te dalen voor de Tour de France op de Promenade des
Anglais. De reclamekaravaan trekt al langs. Ik bemachtig een petje van Skoda en
verklaar me publiekelijk mee tot medewielerliefhebber (wat ik in stilte altijd al
ben geweest) door het op mijn kop te zetten.
Een groot scherm laat zien wat de
televisie laat zien. Dat is heel wat meer dan wat ik uiteindelijk zelf ter
plekke van de wedstrijd en de renners heb kunnen waarnemen. In een flits is
elke ploeg telkens voorbij, eerst heen en na een klein half uurtje aan de
andere kant van de weg terug. Ik heb alle renners van de Ronde gezien en er werkelijk geen een echt herkend. Die met de gele helm in het Saxotreintje, was dat Alberto
Contador?