[VERVOLG 2]
Met zijn intellectueel-artistieke belangstelling voor de
wetenschap en wetenschappelijke bewijsvoering, had Goethe weinig op met de
schilderkunst van de zogenaamde Nazareners of die van Caspar David Friedrich.
De Nazareners grepen terug op wereld en werken van de christelijke vroege
renaissance en ze hielden zich graag bezig met religieuze en natuurmystieke
symboliek, ze zochten God in de kunst, waarbij ze werkten met duidelijke,
‘uitknipbare’ vormen in klassiek-harmonische composities. Goethe keerde zich
fel tegen deze ‘neudeutsche religiös-patriotische kunst’. Caspar David
Friedrich is de schilder van de romantische landschappen, met veel nevels en donker,
romantisch atmosferische bossen en vergezichten, waarin de menselijke gestalte
vaak figureert om zijn eigen nietigheid te benadrukken. Voor de diepgelovige
Friedrich dienden zijn landschapsschilderijen ertoe om, vaak
religieus-symbolisch, de immanente goddelijke aanwezigheid te tonen. Voor hem
moest de kunst uit het innerlijk komen: ‘Schließe dein leibliches Auge, damit
du mit dem geistigen Auge siehest dein Bild. Dann fördere zutage, was du im
Dunkeln gesehen, daß es zurückwirke auf andere von außen nach innen.’ Dat moet
iemand als Goethe, die juist oren en ogen fysiek open en het intellect erbij op
scherp wilde houden, allemaal te zweverig in de oren hebben geklonken.
Toch is het niet geheel onwaarschijnlijk dat de
richtingenstrijd ervoor heeft gezorgd dat Goethe zelf te veel naar zijn eigen
overwegingen luisterde en te weinig zijn ogen fysiek openhield bij het
beschouwen van Friedrichs werk. Hoe religieus-symbolisch het ook mag zijn
bedoeld, een werkje als ‘Der Abendstern’, dat in het Goethemuseum te bezichtigen
is, getuigt van een geweldig ‘geschoold’ open oog voor de concrete
werkelijkheid, zodat de sensatie van het verschijnen van Venus als avondster, laag in de
paars, geel en oranje kleurende westelijke hemel, boven de paarsblauwe plans met de
silhouetten van torens en populieren, voor een agnost net zo adembenemend en
gelijktijdig even bezielend is als voor de meest devote gelovige.
Die avondster is overigens op de meeste reproducties niet te ontdekken; naar het stipje witte verf dat Friedrich ervoor heeft gebruikt is het zelfs vis à vis met het olieverfschilderijtje even zoeken, maar dan blijft het ook onophoudelijk naar je twinkelen. Ook dát is dus door Friedrich al doende subliem gezien.
Die avondster is overigens op de meeste reproducties niet te ontdekken; naar het stipje witte verf dat Friedrich ervoor heeft gebruikt is het zelfs vis à vis met het olieverfschilderijtje even zoeken, maar dan blijft het ook onophoudelijk naar je twinkelen. Ook dát is dus door Friedrich al doende subliem gezien.
Is het niet tijd voor een Bier vom Fass op een van de terrassen aan de Römerberg? Of voor een
Aperol Spritz uit een Pfandglas op de
kop van de Zeil, waar een Italiaanse week wordt gehouden? Op de Mainkai bouwen
kermisexploitanten hun attracties op als alibi’s voor het zich er eveneens
installeren van de bier- en worstkraamhouders.
Intussen wordt midden in het
financiële hart van Europa gestaag gebouwd aan nieuwe pacemakers en andere pulsimplantaten,
stuk voor stuk tot ver op Schwindelhöhe,
goed fout te vertalen als ‘zwendelhoogte’. Ik moet onwillekeurig denken aan een
dagboekaantekening van Albert Camus (december
1954): dat het ‘een eigenaardige en onverdraaglijke zekerheid is te weten dat
monumentale schoonheid altijd een knechtschap vereist, dat ze desondanks
schoonheid is en dat je die schoonheid niet níet kunt willen, hoewel je de knechtschap
niet kunt willen, aangezien die knechtschap daardoor niet minder onacceptabel
is.’ Is het dan een geluk of juist een dubbel ongeluk wanneer ik de
architectuur van Frankfurts hoge bankgebouwen niet fraai kan vinden?
En nu ik om het te checken,
achteraf dus, toch in dat dagboek blader, nog iets over Rembrandt: ‘De roem tot
1642, toen hij 36 was. Vanaf dan op weg naar de eenzaamheid en armoede. Een
merkwaardige ervaring, die veelzeggender is dan de banale ervaring van de
miskende kunstenaar. Over een dergelijke ervaring is nog niets gezegd.’
Wordt vervolgd