maandag 13 augustus 2012

LINKS- EN RECHTSMAINISCHE EN - RHEINISCHE KUNSTNOTITIES 7


[VERVOLG 6]
Über den Reben Schweben! Ondanks mijn hoogtevrees en het onbegrip ervoor (‘Je zit maar enkele meters boven de grond!’), laat ik me overreden om in een schuitje van de Rüdesheimer Seilbahn te stappen. Wanneer ik mijn bijna voortdurende aanvechtingen om te springen heb overwonnen, sta ik boven, om allereerst op weg te gaan naar Germania. Voorafgegaan en gevolgd door niet alleen Europese en Amerikaanse, maar opvallend veel Chinese toeristen. Het is een te mooie zondagmiddag. Een bedelorkestje speelt op het panoramaplatform. Van de overkant van de Rijn schalt het Wilhelmus, zoals naderhand ook de Deutsche Nationalhymne en het God Save the Queen over de wijnvelden omhoog en tegen de bosrand zullen galmen, rechtstreeks übertragen vanuit een of ander Olympisch stadion in Londen. (Alles in deze Rijndalsleuf maakt zich meervoudig hoorbaar, galmend en echoënd, de boten, de personen- en goederentreinen, de hamerslagen op een dak.)
          Intussen heeft het pompeuze Niederwalddenkmal nog steeds de uitstraling van de nationalisme waarvoor het in de jaren zeventig van de negentiende eeuw werd opgericht na de Duits-Franse oorlog, ter ere van het nieuwe Duitse keizerrijk. Een en al overbekende betekenis en symboliek zonder iets te raden over te laten, inclusief Germaanse mythen- en sageniconen: adelaar, eikenloofkrans, lauwerkrans, keizerkroon, draak, zwaan, harnas, zwaard, enzovoort. De hele iconologische rimram is voor dit monument gemobiliseerd. Germania houdt haar hoofd, wanneer ik naar haar opkijk, in oostelijke richting gedraaid, om het Duitse Rijk te overzien. Links en rechts onder naast haar sokkel staan de allegorische figuren van oorlog en vrede: de gevleugelde oorlog in zijn gotische uitrusting, die westelijk, dus aan de Franse kant staat opgesteld, blaast zijn overwinningsbazuin rijkinwaarts aan, om Duitsland te laten weten dat het karwei achter de rug is.

Lieb Vaterland magst ruhig sein,
lieb Vaterland magst ruhig sein:
Fest steht und treu die Wacht,
die Wacht am Rhein!
Fest steht und treu die Wacht,
die Wacht am Rhein!
Dat refrein van ‘Die Wacht am Rhein’, waarvan de tekst is opgenomen in het monument, zongen de Duitse soldaten wanneer ze ten strijde trokken tegen de Fransen. We kunnen dit niet aanhoren en dit alles niet aanzien zonder de wetenschap dat nadien nog een paar keer Duitse troepen Frankrijk zijn binnengevallen en er huis hebben gehouden. Onvoorstelbaar nu dat dit nog eens zal gebeuren. Maar zou dat in bijvoorbeeld 1892 of 1922 niet bijna even onvoorstelbaar zijn geweest? Hoe dit rechtsrheinische Niederwalddenkmal, dat op de werelderfgoedlijst van de UNESCO staat, wat naar links te verschuiven, er in plaats van een Denkmahl een Mahnmal van te maken? Dát lijkt me, serieus, nu eens een passende opgave voor een conceptkunstenaar.

Het bos boven het monument en de wijngaarden is diep en fraai, maar zoals gezegd is het een te mooie zondag en dus is het er te druk voor een bos om echt bos te kunnen zijn. Ik vraag me nogmaals af hoe natuurlijk een landschap kan zijn.
          Mijn Amsterdamse woning heeft twee balkons, boven elkaar. Het bovenste is zonnig, het onderste juist niet. En daar beneden staat al sinds een paar jaar, in een open voeg tussen twee tegels, een varen. Die laat ik daar respectvol met rust. Hoe hij daar terecht is gekomen, weet ik niet; soms denk ik dat hij dood is of weldra de geest of iets soortgelijks zal geven, maar zo gauw het weer wat vochtiger wordt, leeft hij helemaal op. Ik ben aan hem gehecht geraakt, maar in de korte gesprekjes die we wel eens hebben, benadruk ik steeds dat ik weiger hem als een kamerplant te behandelen en te verzorgen in tijd van nood. En hij dan protesteert of bedelt hij geen moment. Ik ga even met mijn vingers door zijn bladeren, dat vinden we allebei prettig. Misschien denkt hij daarbij een een voorbij komend ree of aan een egel. Ik denk daar dan in elk geval wel aan. Natuurlijk zijn onze communciatiemogelijkheden beperkt. ‘Zou je niet veel liever in een landschap staan, in plaats van tussen twee tegels op een stadsbalkon?’ vroeg ik hem onlangs. Hij leek mijn vraag totaal niet te begrijpen en ik deed de deur maar weer dicht, het begon te regenen en er trok een kilte op.

Misschien moet ik het eens omgekeerd proberen, denk ik, en sta stil bij een grote Niederwaldbeuk om hem te complimenteren met zijn stam, de vormen van zijn takken, zijn bladerkroon, loftuitingen die hij duidelijk vat, want hij wordt almaar grotere en mooier, zijn groen straalt er welhaast van. ‘Ja jullie uiteraard ook,’ zeg ik tegen zijn directe buren. En dan: ‘Ik kan me voorstellen dat het heerlijk moet zijn om hier zo bij elkaar te staan, als bos, als bos in een landschap, en niet een losstaand exemplaar te zijn aan een straat of op een pleintje beneden in Rüdesheim of Bingen…’
Acuut sta ik voor schut. Een passerend groepje zondagswandelaars kijkt omhoog in de richting waarnaar ze mij zagen kijken en loopt zonder de pas in te houden door. ‘Nein, ich sah auch nichts,’ hoor ik er nog een zeggen. ‘Ja gaat hier nu toch niet tegen een boom staan pissen, hè?’ Mijn eigenste metgezellin. ‘Het landschap,’ zeg ik mijmerend, terwijl ik me traag omkeer, ‘is altijd menselijk, concept.’

Overigens is die hele Niederwald alles behalve zoiets als een oerbos: het woud is in de tweede helft van de achttiende eeuw tot romantisch landschapspark gevormd door Friedrich Karl Maximilian Amor Maria Graf von Ostein.
We horen kinderen verderop opgewonden lachen en gillen. Vanwege het lopen door de duistere Zauberhöhle, waarvan de binnenwanden zijn bezet met glinsterende glassteentjes. Vroeger, toen de grot nog bestemd was ter vermaak van adellijke gasten, waren er ook spiegels in de het ronde gebouwtje waar de gang in mondt, en daar wachtte dan een echte tovenaar…


Wordt vervolgd