maandag 20 augustus 2012

KUNSTMAKERS EN REVOLUTIEMAKERS



Hey Jude was hét lied van Londen en Groot-Brittannië de afgelopen maanden. Het was de meest prominente en afsluitende meezingsong bij de viering van het zestigjarige regeringsjubileum van koningin Elisabeth II alsook bij de opening van de Olympische Spelen (beide keren ter plekke uitgevoerd door Paul McCartney).
          Als single verscheen Hey Jude deze augustusmaand vierenveertig jaar geleden. Het is meer dan aardig te beseffen dat de B-kant van die single het nummer Revolution was en is. Draai dat plaatje maar eens om: ‘You say you’ll change the constitution’ ter plekke voor Buckingham Palace gezongen. Hoe zou dat hebben geklonken? Het zou niet hebben gekund. McCartney was in 1968 al bang voor te veel ‘controversy’ toen Lennon het nummer als A-kant wilde. Of zou het toch, juist wél hebben gekund?
          Het typische of zelfs frappante van het revolutielied van The Beatles, met de tekst van John Lennon, is dat het zich lijkt te distantiëren van, dat het zich in elk geval kritisch opstelt tegenover de destijds, met beelden van het Tet-offensief en de Amerikaanse reactie erop voor ogen, alom klinkende oproep tot omverwerping van gevestigde normen en waarden.
‘We willen allemaal de wereld veranderen,’ aldus Lennon, maar ‘when you talk about destruction/don’t you know that you can count me out’. Op de lp-verse, drie maanden later uitgebracht, heet het dan ‘you can count me out, in’. Door toedoen ongetwijfeld van politiek linkse bewegingen die duidelijk hadden gemaakt zich verraden te voelen. Maar eigenlijk versterkt die toevoeging eerder Lennons ingenomen standpunt dan dat ze een slap compromis is of duidelijk wil maken dat ook hij twijfelt. Je mag op me rekenen, zegt hij, maar dan zonder… destructie omwille van de zogenaamde evolutie, zonder geld voor lui ‘with minds that hate’, en als je ‘go carrying pictures of chairman Mao/you ain’t going to make it with anyone anyhow’.  Daar tussendoor merkt hij telkens op dat het allemaal wel goed komt, en zo eindigen de lyrics ook: ‘Don’t you know it’s gonna be all right/All right, all right/All right, all right, all right…’

De beroemde popmuziekjournalist Greil Marcus merkte op dat de politieke critici de muziek over het hoofd hadden gezien: ‘Terwijl de tekst steriel en repressief is, pareren vrijheid en beweging van de muziek de boodschap, om zelf op de voorgrond te treden.’
          Greil Marcus ‘can count me out, in’. Je kunt je wenkbrauwen fronsen bij het sussend klinkende, door Indiase mystiek ingegeven ‘It’s gonna be all right’, maar Lennons tekst is alleen in ogen van revolutiemakers steriel en repressief. Bij die makers hoort Lennon niet, hij is in de eerste plaats en in laatste instantie schepper, muziekmaker. Kunst is nooit revolutionair, hoe ‘revolutionair’ bepaalde kunst ook oogt of klinkt, zoals bepaaldelijk Revolution, zeker in de uitvoerigere tracks die ervan zijn uitgebracht (zoals op het zogenaamde White Album). Wel is kunst in se antirepressief, doet er niet toe van welke kant de repressie komt, van rechts, links of cultureel van binnenuit.
          Albert Camus zou het onmiddellijk begrepen hebben. In zijn dagboek noteert hij op 26 oktober 1954: ‘Het tegendeel van de reactie is niet de revolutie, maar het scheppen. De wereld bevindt zich voortdurend in een toestand van reactie en loopt daarmee voortdurend het gevaar van de revolutie. De vooruitgang, als het er een is, wordt daardoor gedefinieerd dat onophoudelijk allerlei scheppers de vormen vinden die de geest van de reactie en van de traagheid overwinnen, zonder dat de revolutie eraan te pas hoeft te komen. Wanneer die scheppers er niet meer zijn, wordt de revolutie onvermijdelijk.’
Dictaturen zijn per definitie scheppingsrepressief in de veronderstelling zo revolutiebestendig te zijn. Dictators maken daarmee de denkfout die spiegelbeeldig is aan die van revolutionairen die menen dat revolutie schepping is.