[VERVOLG 4]
Suppoosten zijn de mijnkanaries der musea. Op sterven na
dood zijn ze soms wanneer je hun zaal betreedt. Let op hun houding en
gezichtsuitdrukking en wees zo nodig gewaarschuwd. Je zult maar een uur of
langer de wacht moeten houden bij een roetvlek van Kounellis tegen een er speciaal
wit voor gelatexte wand of bij een stel roestige platen op de vloer – voor zo’n
suppoost geldt: l’enfer c’est les arts contemporains. Niet dat de mening van
een suppoost een honderd procent betrouwbare maatstaf is voor de kwaliteit van
het gebodene, maar je voelt meestal feilloos aan wanneer iemand er staat ‘omdat-het-nu-eenmaal-veel-waard-is-terwijl-ik-er-geen-zak-aanvind-maar-nu-eenmaal-geld-moet-verdienen’.
In de schilderijenzalen van het Rijksmuseum heb ik zo’n uitstraling zelden
aangetroffen.
Een van de suppoosten
in de grote, lange zaal van de Schirn Kunsthalle had er juist schik in, zo zag
ik aan zijn manier van drentelen en dreutelen, en aan zijn glimlach. Hij was op
een opvallende manier op zijn qui-vive. Genoot hij zo van het werk van Jeff
Koons? Hij was geposteerd bij een gazen gordijn dat een klein deel van de tentoonstelling
afscheidde en aan het oog onttrok. Vóór dat gordijn, zag ik, stond de waarschuwing
dat dit gedeelte niet geschikt werd geacht voor bezoekers jonger dan zestien
jaar. En toen, maar zeker nadat ik me had vergewist van wat ik vermoedde dat er
achter het gordijn te zien was, begreep ik het of hem: hij verkneukelde zich
bij het zien binnengaan en het weer verlaten door allerlei bezoekers van die
afdeling, bij het zien van hún veranderende en veranderde houding en mimiek.
Want daar waren natuurlijk de seksuele afbeeldingen te zien (geweest) van Jeff
Koons himself in poses met de Italiaanse pornoster en parlementariër Ilona
Staller, alias La Cicciolina, inclusief de tot groot formaat opgeblazen
close-up van hun coïtus.
Ik nam plaats
op een bankje en keek een tijdje met de suppoost mee naar de in- en uitgaande
mensen. De bezoekers waren interessanter om te bekijken dan de kunstwerken. Is
dat trouwens niet vaak zo bij massaal bezochte hypetentoonstellingen, überhaupt
in de culturele wereld? Maar betekende dit dat Jeff Koons dus ook geslaagd was in
zijn opzet om exhibitionistisch, pornografisch, confronterend en provocerend te
zijn? Kennelijk. Maar – nu niet afgezien van die vraag – zijn dat ook
artistieke criteria?
In 1866 schilderde
Gustave Courbet L’origin du monde,
het ontblote onderlijf van een vrouw met gespreide dijen in vergroting,
waargenomen van een nogal impertinent of, zo je wilt, juist nogal pertinent
standpunt. Uiteraard beoogde Courbet provocatie (zoals eveneens met zijn bloot
met elkaar slapende dames). Het schilderij hangt in het Parijse Musée d’Orsay.
En het is ook daar de moeite waard de lichaamstaal van bezoekers te bekijken
wanneer die, meestal geheel onvoorbereid, worden geconfronteerd met de
voorstelling. Ook nu, bijna anderhalve eeuw later.
Ik geef toe dat het voor andere museumbezoekers een
bevreemdend, op de lachspieren werkend gezicht moet zijn, maar Courbet moet je
ook van heel dichtbij bekijken, al loop je de niet geringe kans te worden gehouden
voor een beklagenswaardige hybride van een rigide, myope professor en een gore
geilaard. Alles is met evenveel aandacht en vakmanschap geschilderd als een
landschap (probeer de vulvaspleet met haarbos erboven eens als boom te zien…)
of een stilleven; de lagen over elkaar, de penseelstreken doen nog steeds hun
werk als in 1866. Er zit tijd in dit schilderij, de zichtbaar gebleven tijd van
een menselijk maak- en kijkproces, met oog en penseel nu eens hier, dan weer
daar, zoekend, vindend, verlatend en weer treffend.
Doe datzelfde
bij zo’n Cicciolinading van Koons en je ziet niets anders dan overal dezelfde
digitaal gevormde en mechanisch aangebrachte vlekjes, gevolg van een foto die,
na bewerking, door apparatuur is vertaald en overgebracht op doek, zonder enig
gezwier, gedwaal en gezoek van de menselijke blik, namelijk in feite overal
tegelijk, in de fractie van een en dezelfde sluitertijd, met als gevolg dat de tijd bijna wordt uitgesloten, want is gereduceerd tot een fractie van een
seconde, waar je ook kijkt.
Zijn
nieuwere, in eerste instantie wellicht sensationeel ogende ‘schilderijen’ laten
in feite hetzelfde tijddodende procedé zien. De fotografie en de computer
liggen niet alleen aan de basis, maar tevens aan het uiteindelijk oppervlak van
de werken. Painting by Numbers (Koons
komt er rond voor uit) en dat technisch zo verfijnd mogelijk. Invuloefeningen,
niets meer dan dat, van kleuren en kleurgradaties in de betreffende, door de
computer geselecteerde gebieden. Met als gevolg dat het hele doek bedekt is met
slecht één, overal even dunne verflaag, als een vlies, en dat elke suggestie
van overlapping ook in de materie suggestie blijft, en daarmee nep wordt. De
enorm opgeblazen, spanningsloze lijnen, al dan niet opzettelijk klunzig
getekend op een digitaal tekentablet, die op menig werk dwars
over de voorstelling lijken te lopen, om er nog een persoonlijke, expressieve
touch aan te geven, vormen daarbij misschien wel het toppunt van nep. Een
badeendje is precies hetzelfde ‘geschilderd’ als een kapsel, een metalen
schakelketting, een maiskorrel, een damesmond en noem maar op. Alles is hier
eender. Alsof er is gewerkt met verf als een alles egaliserende, levensdodende
pasta.
‘Grote kunst bestaat bijna helemaal in het scheppen van tijd’
– Paul Valéry. Koons verplastict de tijd. (Waar de tijd zich natuurlijk
helemaal niets van aantrekt, maar dat is iets anders.) Koons maakt kunst van,
met en voor de mediamarkt.
Naar de expositie
van Koons’ sculpturen in het Liebieghaus aan de linker Mainoever ga ik niet meer. Ich bin doch nicht blöd!
Wordt vervolgd