zaterdag 11 augustus 2012

LINKS- EN RECHTSMAINISCHE EN -RHEINISCHE KUNSTNOTITIES 5


[VERVOLG 4]
Suppoosten zijn de mijnkanaries der musea. Op sterven na dood zijn ze soms wanneer je hun zaal betreedt. Let op hun houding en gezichtsuitdrukking en wees zo nodig gewaarschuwd. Je zult maar een uur of langer de wacht moeten houden bij een roetvlek van Kounellis tegen een er speciaal wit voor gelatexte wand of bij een stel roestige platen op de vloer – voor zo’n suppoost geldt: l’enfer c’est les arts contemporains. Niet dat de mening van een suppoost een honderd procent betrouwbare maatstaf is voor de kwaliteit van het gebodene, maar je voelt meestal feilloos aan wanneer iemand er staat ‘omdat-het-nu-eenmaal-veel-waard-is-terwijl-ik-er-geen-zak-aanvind-maar-nu-eenmaal-geld-moet-verdienen’. In de schilderijenzalen van het Rijksmuseum heb ik zo’n uitstraling zelden aangetroffen.
          Een van de suppoosten in de grote, lange zaal van de Schirn Kunsthalle had er juist schik in, zo zag ik aan zijn manier van drentelen en dreutelen, en aan zijn glimlach. Hij was op een opvallende manier op zijn qui-vive. Genoot hij zo van het werk van Jeff Koons? Hij was geposteerd bij een gazen gordijn dat een klein deel van de tentoonstelling afscheidde en aan het oog onttrok. Vóór dat gordijn, zag ik, stond de waarschuwing dat dit gedeelte niet geschikt werd geacht voor bezoekers jonger dan zestien jaar. En toen, maar zeker nadat ik me had vergewist van wat ik vermoedde dat er achter het gordijn te zien was, begreep ik het of hem: hij verkneukelde zich bij het zien binnengaan en het weer verlaten door allerlei bezoekers van die afdeling, bij het zien van hún veranderende en veranderde houding en mimiek. Want daar waren natuurlijk de seksuele afbeeldingen te zien (geweest) van Jeff Koons himself in poses met de Italiaanse pornoster en parlementariër Ilona Staller, alias La Cicciolina, inclusief de tot groot formaat opgeblazen close-up van hun coïtus.
          Ik nam plaats op een bankje en keek een tijdje met de suppoost mee naar de in- en uitgaande mensen. De bezoekers waren interessanter om te bekijken dan de kunstwerken. Is dat trouwens niet vaak zo bij massaal bezochte hypetentoonstellingen, überhaupt in de culturele wereld? Maar betekende dit dat Jeff Koons dus ook geslaagd was in zijn opzet om exhibitionistisch, pornografisch, confronterend en provocerend te zijn? Kennelijk. Maar – nu niet afgezien van die vraag – zijn dat ook artistieke criteria?
          In 1866 schilderde Gustave Courbet L’origin du monde, het ontblote onderlijf van een vrouw met gespreide dijen in vergroting, waargenomen van een nogal impertinent of, zo je wilt, juist nogal pertinent standpunt. Uiteraard beoogde Courbet provocatie (zoals eveneens met zijn bloot met elkaar slapende dames). Het schilderij hangt in het Parijse Musée d’Orsay. En het is ook daar de moeite waard de lichaamstaal van bezoekers te bekijken wanneer die, meestal geheel onvoorbereid, worden geconfronteerd met de voorstelling. Ook nu, bijna anderhalve eeuw later.

Ik geef toe dat het voor andere museumbezoekers een bevreemdend, op de lachspieren werkend gezicht moet zijn, maar Courbet moet je ook van heel dichtbij bekijken, al loop je de niet geringe kans te worden gehouden voor een beklagenswaardige hybride van een rigide, myope professor en een gore geilaard. Alles is met evenveel aandacht en vakmanschap geschilderd als een landschap (probeer de vulvaspleet met haarbos erboven eens als boom te zien…) of een stilleven; de lagen over elkaar, de penseelstreken doen nog steeds hun werk als in 1866. Er zit tijd in dit schilderij, de zichtbaar gebleven tijd van een menselijk maak- en kijkproces, met oog en penseel nu eens hier, dan weer daar, zoekend, vindend, verlatend en weer treffend.
          Doe datzelfde bij zo’n Cicciolinading van Koons en je ziet niets anders dan overal dezelfde digitaal gevormde en mechanisch aangebrachte vlekjes, gevolg van een foto die, na bewerking, door apparatuur is vertaald en overgebracht op doek, zonder enig gezwier, gedwaal en gezoek van de menselijke blik, namelijk in feite overal tegelijk, in de fractie van een en dezelfde sluitertijd, met als gevolg dat de tijd bijna wordt uitgesloten, want is gereduceerd tot een fractie van een seconde, waar je ook kijkt.
          Zijn nieuwere, in eerste instantie wellicht sensationeel ogende ‘schilderijen’ laten in feite hetzelfde tijddodende procedé zien. De fotografie en de computer liggen niet alleen aan de basis, maar tevens aan het uiteindelijk oppervlak van de werken. Painting by Numbers (Koons komt er rond voor uit) en dat technisch zo verfijnd mogelijk. Invuloefeningen, niets meer dan dat, van kleuren en kleurgradaties in de betreffende, door de computer geselecteerde gebieden. Met als gevolg dat het hele doek bedekt is met slecht één, overal even dunne verflaag, als een vlies, en dat elke suggestie van overlapping ook in de materie suggestie blijft, en daarmee nep wordt. De enorm opgeblazen, spanningsloze lijnen, al dan niet opzettelijk klunzig getekend op een digitaal tekentablet, die op menig werk dwars over de voorstelling lijken te lopen, om er nog een persoonlijke, expressieve touch aan te geven, vormen daarbij misschien wel het toppunt van nep. Een badeendje is precies hetzelfde ‘geschilderd’ als een kapsel, een metalen schakelketting, een maiskorrel, een damesmond en noem maar op. Alles is hier eender. Alsof er is gewerkt met verf als een alles egaliserende, levensdodende pasta.

‘Grote kunst bestaat bijna helemaal in het scheppen van tijd’ – Paul Valéry. Koons verplastict de tijd. (Waar de tijd zich natuurlijk helemaal niets van aantrekt, maar dat is iets anders.) Koons maakt kunst van, met en voor de mediamarkt.
          Naar de expositie van Koons’ sculpturen in het Liebieghaus aan de linker Mainoever ga ik niet meer. Ich bin doch nicht blöd!

Wordt vervolgd