vrijdag 10 augustus 2012

LINKS- EN RECHTSMAINISCHE EN -RHEINISCHE KUNSTNOTITIES 2


[VERVOLG]
Achteraf onderweg toch nog even in gedachten teruggekeerd naar die Samson (of Simson). Een allerminst sympathiek sujet, een van die merkwaardige, in hun tegenstrijdigheden en ongetemdheid schier ondoorgrondelijke creaturen van de God van het Oude Testament. Hij wordt, als kind van een onvruchtbare Israëlitische vrouw, op aanzegging van een Rilkeaans vreselijke engel geboren: ‘Een man Gods kwam bij mij, die eruit zag als een engel Gods, zeer vreselijk. (…) van de moederschoot af zal de jongen een nazireeër Gods zijn; hij zal een begin maken met de verlossing van Israël uit de macht der Filistijnen.’ (Richteren 13:5-6) De jongen wordt een regelrechte machistische klootzak. Hij scheurt een jonge leeuw uiteen ‘zoals men een bokje uiteenscheurt’, neemt een Filistijnse tot vrouw die hij weer achterlaat, wordt ziedend wanneer hij haar vervolgens niet meer mag bezoeken en bindt driehonderd vossen met de staarten aan elkaar, telkens met een brandende fakkel in de knoop, en jaagt ze in ‘het staande koren der Filistijnen’; al gauw gaat het dan van kwaad tot erger, uit wraak verbranden de Filistijnen Samsons vrouw en haar vader bij levende lijve, Samson slaat de moordenaars de ruggengraat stuk, enzovoort, met een ezelskaak slaat hij korte tijd later nog eens duizend man dood, en zijn God geeft hem ondertussen gedienstig te drinken wanneer hij dorst heeft. Toen Samson eens naar Gaza ging ‘zag hij daar een hoer en kwam tot haar’; vergeefs proberen de Gazieten hem vervolgens te doden, maar Samson rukt de stadspoort simpelweg uit haar posten. Daarna valt zijn oog op ‘een vrouw in het dal van Sorek, Delilah genaamd’. Deze Filistijnse probeert hem, met een vorstelijke financiële beloning in het vooruitzicht, het geheim van zijn kracht te ontlokken. Een aantal keren speldt hij haar daarbij iets op de mouw, maar uiteindelijk gaat hij door de knieën (‘Zij zeide tot hem: Hoe kunt gij zeggen: Ik heb u lief, terwijl uw hart mij niet toebehoort? Nu hebt gij mij reeds driemaal bedrogen…’). Zij laat hem ‘op haar knieën inslapen’ en dan kan de schaar of het scheermes zijn werk doen. Wanneer hij door de Filistijnen gegrepen wordt, blijkt ‘de Here van hem geweken’. Blindgestoken wordt Samson naar Gaza gevoerd om daar in de gevangenis de molen te draaien. Alleen zijn de Filistijnen niet zo snugger om zijn kapsel gemillimeterd te houden, met als gevolg dat, wanneer hij ter vermaak wordt opgevoerd in een groot tempelgebouw, het hem lukt de zuilen waarop het gebouw rust om te trekken: ‘De doden die hij in zijn sterven gedood heeft, waren talrijker dan die hij in zijn leven gedood had.’
          Wat een omslachtige maatregelen van de Here om de Filistijnen een lesje te leren! De manier waarop de Here iets te vertellen wil hebben, lijkt op die van een verteller of schrijver… En wie weet heeft hij het daarbij allemaal zo laten verlopen voor bijvoorbeeld ene Rembrandt van Rijn.

Voor de tweede keer op de Eiserner Steg, nu met de weinig bekoorlijke zakentorens van Mainhattan onder de zomerhemel voor ogen, opeens geen zin meer in nog meer beeldende kunst. Er is ook nog het huis waar Johann Wolfgang Goethe op 28 augustus 1749 ‘mit dem Glockenschlage zwölf’ werd geboren en waar hij met zijn ouders Johann Caspar en Catharina Elisabeth woonde en met zijn zuster Cornelia opgroeide.
          Schrijver werd je in die tijd, en nog heel lang daarna, praktisch uitsluitend wanneer je uit gegoede, intellectuele kringen afkomstig was. Bij de Goethes in Frankfurt hingen, in het ruime, drie verdiepingen tellende huis, schilderijen aan de muur, vader Goethe had een bibliotheek van zo’n tweeduizend boeken over uiteenlopende onderwerpen, in de muziekkamer werd vlijtig en lustig gemusiceerd door het ensemble bestaande uit luit (vader), cello (zoon), clavichord (dochter) en zangstem (moeder).
          Johann Wolfgang was al vroeg een bewonderaar van Rembrandt: ‘Ich zeichne, künstle und lebe ganz mit Rembrandt’ (1774). In wat nu de dichterskamer heet, aan de voorzijde van de derde verdieping aan de Groβer Hirschgraben, schreef hij, het liefst am Stehpult, de eerste versie van zijn Faust. Naderhand, in Weimar, gebruikt hij de ets (met droge naald en burijn) die Rembrandt omstreeks 1652 maakte van een geleerde in zijn werkkamer als titelplaat voor zijn Faustuitgave; vandaar dat die ets vanaf het begin van de achttiende eeuw ook bekend staat onder de titel ‘Dr. Faustus’.

Hoe schatplichtig anderzijds de dichtende domineeszoon Gottfried Benn aan Goethe was, besef ik op slag weer wanneer ik in de zogenaamde geboortekamer van Johann Wolfgang het gedicht ‘Dämon’ lees:
Wie an dem Tag, der dich der Welt verliehen,
Die Sonne stand zum Gruße der Planeten,
Bist alsobald und fort und fort gediehen
Nach dem Gesetz, wonach du angetreten.
So mußt du sein, dir kannst du nicht entfliehen,
So sagten schon Sibyllen, so Propheten;
Und keine Zeit und keine Macht zerstückelt
Geprägte Form, die lebend sich entwickelt.

Met name de versregels 4 en 5 keren, met hun artistiek aristocratische houding, in Benns poëzie in allerlei varianten terug: ‘(…) schweige und habe gelitten,/sammle dich und sei groβ!’; ‘(…) schweigen und walten,/wissend, daβ sie zerfällt,/dennoch die Schwerter halten/vor die Stunde der Welt.’
          Het is ook deze principieel ethisch artistieke houding waardoor Goethe de nodige kritiek en reserves had tegenover de schilderkunst van zijn tijdgenoot Caspar David Friedrich. In het aangrenzende Goethemuseum zijn drie kleine werken van Friedrich te zien.

Wordt vervolgd