Waar
is Menno Wigmans Benn gebleven? Een vraag die ik me van tijd tot tijd nog stel.
Zo ook weer na via via te hebben mogen vernemen hoe Wigman mij ‘steevast’
noemde. Zie bijvoorbeeld HIER. De boekuitgave waarin daar kennelijk over wordt bericht ken ik
niet, ik kan dus vooralsnog niet beoordelen of er een of andere intrinsieke noodzaak
voor zo’n melding was of is. En ‘steevast’, staat dat zo in dat boek? En is dat
dan vaak of altijd en nooit anders?
De eerste keer dat ik contact had met
Menno Wigman was op zaterdag 24 januari 2015. Ik had om 10.45 uur een e-mail
gestuurd aan de ‘Geachte Menno Wigman’. Al om 14.08 uur ontving ik er een
allerminst summier antwoord op. In dat antwoord werd ik niet aangesproken als ‘Werkbeurskens’, maar met ‘Waarde Huub Beurskens’, aan wie hij onder meer liet weten dat hij met het werk van Benn ‘kennismaakte door jouw Bruggen slaan’. En het schrijven werd
besloten met: ‘[…] zie ik ernaar uit om met een groot Benn-kenner samen te
werken. Alle goeds […].’
Ik vermeld dit beslist niet om
dik te doen, maar om me erbij af te vragen of Menno Wigman die zaterdagavond in
café De Pels tegen deze of gene zal hebben gezegd dat hij persoonlijk benaderd
was door Werkbeurskens. Als een soort poëzieredacteur van uitgeverij Koppernik
had Huub Beurskens hem namelijk gevraagd of hij ervoor voelde om voor die
uitgeverij de bundel Morgue, en
misschien nog wat andere poëzie erbij, van Gottfried Benn te vertalen. ‘[…] wie
weet kan ik je over een maand of twee mijn vertaling voorleggen,’ had hij
geantwoord.
‘Lang geleden,’ aldus Wigman in een vraaggesprek
voor Trouw (juni 2009), ‘maakte ik een vertaling van Morgue en stuurde die samen met zo’n vijftien latere gedichten op
naar zeven uitgeverijen. Met de precisie van een boemerang kwam alles weer
terug. Mokkend en wrokkend dacht ik dat deze poëzie te agressief voor ze was,
dat ze dit bijna handenklappende nihilisme gewoon niet aandurfden. Onzin, denk
ik nu. Gevaarlijke poëzie, werkelijk ontregelende poëzie bestaat niet.’
Zo’n zeven jaar daarna zegt hij in
Meander: ‘Dit najaar [2016 - HB] verschijnt die vertaling eindelijk, eindelijk, bij
uitgeverij Koppernik.’
Na ons eerste mailcontact volgden
enkele pogingen om tot een lijfelijke ontmoeting te komen tussen hem,
Kopperniks Bart Kraamer en mij. Helaas volgde er ziekenhuisopname van hem. Maar
eind maart 2015 spraken we elkaar in de Jordaan, ten huize van Bart Kraamer.
Ook in de volgende maanden vormden
fysieke problemen een rem op het project. Zo maakte hij in juli melding van ‘een
behoorlijk slechte doktersuitslag’ waardoor hij zich ‘nogal uit het veld
geslagen’ voelde, maar: ‘ik beloof je dat […].’
Kort daarop las ik ergens een fraai
nieuw gedicht van hem. Ik had wel een kleine suggestie, iets over de schikking
van enkele woorden op het eind. En ik meende hem die suggestie te mogen voorleggen,
uiteraard geheel vrijblijvend. Zelf heb ik suggesties van welgezinden altijd op
prijs gesteld. Ik schrok enigszins van zijn reactie. Hij liet me weten het niet
gewend te zijn ‘dat iemand zo concreet een wijziging voorstelt, schrok er zelfs
even van’ – ‘maar ja,’ voegde hij eraan toe, hij had ‘nog nooit een dichtende
redacteur gehad’. Mogelijk paste mijn voorstel ook niet in de portee van zijn
gedicht. Enfin.
Intussen leek het Morgue-project te kunnen vorderen. Tot half september. Toen kreeg
ik een vrij uitvoerige mail over persoonlijke omstandigheden en noodzakelijke
prioriteiten, maar met daarin onder meer ‘vanaf januari ga ik aan de slag’ en
‘de afspraak staat’.
Vervolgens, een week later, een mail over de
financiële noodzaak om voor de vertaling een werkbeurs aan te vragen – ‘Huub,
hier Menno’ – en de vraag of ik ‘ook een blik op [zijn] aanvraag [wil] werpen.’
( Haha, zou dáár soms ‘Werkbeurskens’ vandaan zijn gekomen…?)
Half februari 2016 polste ik weer eens
voorzichtig, al moet ik toegeven dat ik wat ongeduldig begon te worden, want over hoeveel gedichten ging nu het helemaal? Nog geen tien. Ook
vanuit Koppernik werd er bij Menno geïnformeerd.
Inmiddels had ik Menno’s bundel Slordig met geluk voor De Reactor besproken.
Begin maart 2016 leek de Morgue-vertaling in een versnelling te
komen. Menno stuurde me al zijn vertalingen.
Nadat ik een aantal vragen had gesteld,
suggesties had gedaan en ook enkele vertaalfouten had gemarkeerd, klonk hij in
een e-mail ietwat aangeslagen, maar beloofde hij over een tijdje weer van zich
te laten horen.
Dat kwam er echter niet van en het bleek
er ook niet meer van te komen.
Had ik hem volstrekt ongewild afgeschrikt
met mijn vragen en suggesties? Ik kon, kan en wil me dat niet voorstellen,
omdat ik het me andersom ook niet zou kunnen voorstellen. En hij was sociaal toch
geen watje? Waren het zijn fysieke problemen en alles wat daarmee samenhing,
die de zaak (en niet alleen die) blokkeerden? Vast, denk ik, al kende ik hem
nauwelijks.
Hoe dan ook blijf ik het oprecht
spijtig vinden dat Menno Wigmans Bennvertaling er niet is gekomen.
Koppernik had intussen de
vertaalrechten voor een beperkte periode verworven. Sowieso zou het jammer zijn
de Nederlandse uitgave van Morgue te
laten lopen. Dus besloten we, niet zonder dat Bart Kraamer er met Menno
mondeling contact over had gehad, dat ik maar de vertaling en toelichting erbij
op me zou nemen. Geen strafwerk, maar toch…
En of het niet spijtiger kon: kort na het verschijnen van Morgue en andere gedichten overleed Menno Wigman. Hoe graag had ik het allemaal anders gezien,
want hoe ook alweer had ik mijn eerste, hoopvolle mail aan hem afgesloten?
‘Ik zou het geweldig vinden.’