zondag 24 december 2023

WIGMANS BENN

  

(BRON)

Waar is Menno Wigmans Benn gebleven? Een vraag die ik me van tijd tot tijd nog stel. Zo ook weer na via via te hebben mogen vernemen hoe Wigman mij ‘steevast’ noemde. Zie bijvoorbeeld HIER. De boekuitgave waarin daar kennelijk over wordt bericht ken ik niet, ik kan dus vooralsnog niet beoordelen of er een of andere intrinsieke noodzaak voor zo’n melding was of is. En ‘steevast’, staat dat zo in dat boek? En is dat dan vaak of altijd en nooit anders?

         De eerste keer dat ik contact had met Menno Wigman was op zaterdag 24 januari 2015. Ik had om 10.45 uur een e-mail gestuurd aan de ‘Geachte Menno Wigman’. Al om 14.08 uur ontving ik er een allerminst summier antwoord op. In dat antwoord werd ik niet aangesproken als ‘Werkbeurskens’, maar met ‘Waarde Huub Beurskens’, aan wie hij onder meer liet weten dat hij met het werk van Benn ‘kennismaakte door jouw Bruggen slaan’. En het schrijven werd besloten met: ‘[…] zie ik ernaar uit om met een groot Benn-kenner samen te werken. Alle goeds […].’

         Ik vermeld dit beslist niet om dik te doen, maar om me erbij af te vragen of Menno Wigman die zaterdagavond in café De Pels tegen deze of gene zal hebben gezegd dat hij persoonlijk benaderd was door Werkbeurskens. Als een soort poëzieredacteur van uitgeverij Koppernik had Huub Beurskens hem namelijk gevraagd of hij ervoor voelde om voor die uitgeverij de bundel Morgue, en misschien nog wat andere poëzie erbij, van Gottfried Benn te vertalen. ‘[…] wie weet kan ik je over een maand of twee mijn vertaling voorleggen,’ had hij geantwoord.

         ‘Lang geleden,’ aldus Wigman in een vraaggesprek voor Trouw (juni 2009), ‘maakte ik een vertaling van Morgue en stuurde die samen met zo’n vijftien latere gedichten op naar zeven uitgeverijen. Met de precisie van een boemerang kwam alles weer terug. Mokkend en wrokkend dacht ik dat deze poëzie te agressief voor ze was, dat ze dit bijna handenklappende nihilisme gewoon niet aandurfden. Onzin, denk ik nu. Gevaarlijke poëzie, werkelijk ontregelende poëzie bestaat niet.’

         Zo’n zeven jaar daarna zegt hij in Meander: ‘Dit najaar [2016 - HB] verschijnt die vertaling eindelijk, eindelijk, bij uitgeverij Koppernik.’

         Na ons eerste mailcontact volgden enkele pogingen om tot een lijfelijke ontmoeting te komen tussen hem, Kopperniks Bart Kraamer en mij. Helaas volgde er ziekenhuisopname van hem. Maar eind maart 2015 spraken we elkaar in de Jordaan, ten huize van Bart Kraamer.

         Ook in de volgende maanden vormden fysieke problemen een rem op het project. Zo maakte hij in juli melding van ‘een behoorlijk slechte doktersuitslag’ waardoor hij zich ‘nogal uit het veld geslagen’ voelde, maar: ‘ik beloof je dat […].’

         Kort daarop las ik ergens een fraai nieuw gedicht van hem. Ik had wel een kleine suggestie, iets over de schikking van enkele woorden op het eind. En ik meende hem die suggestie te mogen voorleggen, uiteraard geheel vrijblijvend. Zelf heb ik suggesties van welgezinden altijd op prijs gesteld. Ik schrok enigszins van zijn reactie. Hij liet me weten het niet gewend te zijn ‘dat iemand zo concreet een wijziging voorstelt, schrok er zelfs even van’ – ‘maar ja,’ voegde hij eraan toe, hij had ‘nog nooit een dichtende redacteur gehad’. Mogelijk paste mijn voorstel ook niet in de portee van zijn gedicht. Enfin.

         Intussen leek het Morgue-project te kunnen vorderen. Tot half september. Toen kreeg ik een vrij uitvoerige mail over persoonlijke omstandigheden en noodzakelijke prioriteiten, maar met daarin onder meer ‘vanaf januari ga ik aan de slag’ en ‘de afspraak staat’.

         Vervolgens, een week later, een mail over de financiële noodzaak om voor de vertaling een werkbeurs aan te vragen – ‘Huub, hier Menno’ – en de vraag of ik ‘ook een blik op [zijn] aanvraag [wil] werpen.’ ( Haha, zou dáár soms ‘Werkbeurskens’ vandaan zijn gekomen…?)

         Half februari 2016 polste ik weer eens voorzichtig, al moet ik toegeven dat ik wat ongeduldig begon te worden, want over hoeveel gedichten ging nu het helemaal? Nog geen tien. Ook vanuit Koppernik werd er bij Menno geïnformeerd.

         Inmiddels had ik Menno’s bundel Slordig met geluk voor De Reactor besproken.

         Begin maart 2016 leek de Morgue-vertaling in een versnelling te komen. Menno stuurde me al zijn vertalingen.

         Nadat ik een aantal vragen had gesteld, suggesties had gedaan en ook enkele vertaalfouten had gemarkeerd, klonk hij in een e-mail ietwat aangeslagen, maar beloofde hij over een tijdje weer van zich te laten horen.

         Dat kwam er echter niet van en het bleek er ook niet meer van te komen.

         Had ik hem volstrekt ongewild afgeschrikt met mijn vragen en suggesties? Ik kon, kan en wil me dat niet voorstellen, omdat ik het me andersom ook niet zou kunnen voorstellen. En hij was sociaal toch geen watje? Waren het zijn fysieke problemen en alles wat daarmee samenhing, die de zaak (en niet alleen die) blokkeerden? Vast, denk ik, al kende ik hem nauwelijks.

         Hoe dan ook blijf ik het oprecht spijtig vinden dat Menno Wigmans Bennvertaling er niet is gekomen.

         Koppernik had intussen de vertaalrechten voor een beperkte periode verworven. Sowieso zou het jammer zijn de Nederlandse uitgave van Morgue te laten lopen. Dus besloten we, niet zonder dat Bart Kraamer er met Menno mondeling contact over had gehad, dat ik maar de vertaling en toelichting erbij op me zou nemen. Geen strafwerk, maar toch…

         En of het niet spijtiger kon: kort na het verschijnen van Morgue en andere gedichten overleed Menno Wigman. Hoe graag had ik het allemaal anders gezien, want hoe ook alweer had ik mijn eerste, hoopvolle mail aan hem afgesloten?

         ‘Ik zou het geweldig vinden.’