Nooit heb ik er zó ongerust bij stilgestaan welke van de
kunstenaars van wie ik teksten vertaalde of met wie ik correspondeerde of
samenwerkte Joods waren, zijn en blijven, als nu, hier in mijn Amsterdamse straat
en buurt, waar in 1945 praktisch niemand meer leefde van de meerdere honderden
Joden die er vijf jaar eerder nog woonden. Enkele tientallen ‘struikelsteentjes’
in de straat geven aan waar mensen uit hun woningen werden gehaald om gepijnigd
en vermoord te worden.
Ik had al een
achttal portretfoto’s verzameld waarmee ik ‘mijn Joden’ hier wilde tonen om op
die manier zoiets als ‘Blijf van hen af!’ te roepen.
Maar wat was het
toch dat me er al wekenlang van weerhield?
Zou ik de indruk wekken mezelf middels hun persoonlijkheden en werk te willen verheffen?
Hm. Ik vermoed dat
ik het weet.
Ik zou, hoewel
met volstrekt andere bedoeling, hetzelfde doen als wat hun ergste vijanden met
hen deden of wilden en nog steeds zouden willen doen: hen aanwijzen en tot Jood-zijn
reduceren.