Fritz Ascher, 'Der Intrigant', 1913 |
In mijn vorige bericht
suggereerde ik dat Arjan Peters er indirect voor heeft gezorgd dat de uitgave
van mijn verzamelde gedichten er begin dit jaar niet kwam. En ik moet bekennen
dat zijn emoticon-reactie op de Facebookpagina van de uitgeverij de voorpret
bepaald niet verhoogde. Ook ken ik de aanvechting om er het bijltje bij neer te
gooien wanneer ik weer eens ongewild op een dergelijke beroerling uit het
literaire wereldje stuit. Maar stel dat de hatelijke reactie van Peters me daadwerkelijk
van publicatie had doen afzien, dan zou ik dat mispunt toch nooit en te nimmer
het plezier hebben gegund dat publiekelijk van me aan de weet te komen!
Veel, ja, zo goed als alles wat ik in mijn vorige bericht
schreef blijft intussen oprecht gemeend. Maar de eigenlijke en dus
doorslaggevende oorzaak van het uitgesteld zijn en voorlopig uitgesteld blijven
van de uitgave van Alle gedichten was
en is gelegen in mijn fysiek; een particuliere aangelegenheid die weinigen
verder aangaat en waarmee ik niet zielig wil doen.
Wat ik wél (en andermaal) wilde laten zien is het nare van
de persoon van wie Leon de Winter, die ik verder meen te kunnen waarderen,
blijkbaar een hoge pet op heeft.
Want wat is dat voor een literatuurbespreker, jurylid,
auteursinterviewer en nog zo het een ander literatuurderigs, die bij de
aankondiging van een uitgave waarvan hij op zijn minst flinke delen van de
inhoud absoluut niet kent, een verdriet-emoticon meent te moeten plaatsen? Wat
is dat, gezien zijn positionering in de Hollandse literaire wereld, anders dan een
poging tot intimidatie? En wat is dat tegelijkertijd anders dan een blijk van hatelijke vooringenomenheid waarmee hij zichzelf als serieus te nemen
literatuurbeschouwer uitsluit?
En nu begint uiteraard het terug meppen, opdat niemand verder het zal wagen hem in diskrediet te brengen, want kijk eens wat er dan met zo
iemand gebeurt…
‘Kennelijk verricht ik ook in stilte veel heilzaam werk,’
schrijft hij onder het artikel op Tzum waarin naar mijn blog wordt verwezen. Veelzeggend minachting bevestigend, niet?
En zes uur later: ‘Eén traan van mij deed Huub Werkbeurskens
(aldus Menno Wigman) de das om? Dan is hij een nog grotere droefsnoet dan ik al
wist.’ En even later nog een variant daarvan met de woorden 'steevast' en 'aldus criticus Rob Schouten'.
Niets zo droefsnoeterigs dan badinerend bedoelde
woordgrappen met persoonsnamen. Hoezo ‘Werkbeurskens’ trouwens? Ik heb mijn
geld altijd eerlijk en met plezier verdiend met een echte baan en heb, al is
dat kennelijk in bepaalde kringen onvoorstelbaar, nooit* een werkbeurs
aangevraagd! En hoezo ‘aldus Menno Wigman’? En 'aldus criticus Rob Schouten'? Werd er dan over mij gesproken in dat
kutwereldje, ik bedoel, in hun cenakeltje? En wat intussen te denken van het schermen
met en achter woorden van een dode? Tsjonge!
Nu dus op naar Alle
gedichten, zo gauw ik dat kan, want de diskwalificatie van een van de
mogelijke beoordelaars lijkt me een voldongen feit voor iedereen met een
greintje gevoel en fatsoen in zijn donder.
****
* Zie correctie hier: https://huubbeurskens.blogspot.com/2023/12/op-de-vingers-getikt.html