dinsdag 27 november 2018

VLADIMIR NABOKOV - VERZAMELDE GEDICHTEN



Het boek is er!

VLADIMIR NABOKOV - VERZAMELDE GEDICHTEN

in de vertaling van Huub Beurskens

met verhelderende inleiding en uitvoerige aantekeningen - gebonden genaaide (dus niet geplakte) uitgave met leeslint - 400 pagina's - Uitgeverij Koppernik - gelimiteerde uitgave: dus ben er heel snel bij - deze week in de boekhandel of daar nu meteen te bestellen - € 34,90.

zondag 18 november 2018

DE MUSEUMNACHT VAN PAUL VIRILIO


Op 10 september jongstleden overleed Paul Virilio (*1932) in zijn geboortestad Parijs ten gevolge van een hartaanval. Ik heb daar in de Nederlandse media niets over gelezen. Dan zal Virilio in dit land wel alleen voor mij en nog anderhalve man en een paardenkop een uitermate belangrijke denker zijn geweest. Virilio was de kritische ‘filosoof van de snelheid’, de man die zich bezighield met de complicaties en consequenties van de almaar toegenomen en toenemende snelheid in de techniek en technologie, zowel in die van de communicatie als die van het militaire apparaat, voor zover die nog van elkaar te (onder)scheiden zijn. Enkele titels uit Virilio’s oeuvre die op zich al veelzeggend zijn: Vitesse et Politique : essai de dromologie (1977), La Machine de vision : essai sur les nouvelles techniques de représentation (1988), La Bombe informatique : essai sur les conséquences du développement de l'informatique (1998), L'Art à perte de vue (2005), L'administration de la peur (2010). Daarbij hield hij zich dus ook intensief bezig met kunstvormen als die van de film, de literatuur en de beeldende kunst.
        Hieronder een aantal voor de vuist weg vertaalde citaten uit L’Art à perte de vue, waarin Virilio zich afvraagt wat de huidige ontwikkelingen op audiovisueel gebied gedaan hebben met de ‘retinale’ waarneming, het kijken met het blote oog of direct naar de aanschouwing, zoals dat heet, in de beeldende kunst.


Een kunst die zich voortdurend bezighoudt met cognitieve bestendigheid – is die plastisch of muzikaal? Gaat het bij een minder visuele dan audiovisuele kunst om beeldende kunst? Die vragen hebben momenteel geen antwoord, terwijl juist zulke vragen bepalend zijn voor de kunstkritiek.
            Op het moment dat het totale gebied van de beeldende kunsten opeens wordt overbelicht door de middelen van de massacommunicatie, dient de vraag naar de retinale bestendigheid zich helemaal nieuw aan om een einde te maken aan Marcel Duchamps inmiddels verschaalde kritiek op de retinale kunst.
*
Wanneer waar dan ook audiovisuele, instrumentele beelden de visuele, geestelijke beelden vervangen, treedt de gewelddaad van een zogenaamde totale kunst op […]. In waarheid gaat het om een fatale amputatie die het onderscheid tussen de vijf zintuigen als door castratie wegneemt, terwijl juist de mogelijkheid van de zintuiglijke differentiatie het ons mogelijk maakt om het reliëf van de wereld, van de lichamen en hun afzonderlijke vormen te ervaren.
*
[…] de versnelling van de werkelijkheid, waarvan het allereerste slachtoffer misschien juist de kunst van het waarnemen is.
*
Wat het museum betreft dat ondanks alles als openbare schatkamer voor komende generatie fungeerde: dat werd letterlijk geplunderd, geplunderd door de voorvechters van een audiovisuele hervorming waarin de muziek der sferen nu de stemmen van de stilte overweldigt net zoals ooit de stemmen van de Sirenen de schepen en hun ladingen de diepte in riepen.

En hier nog iets uit La nuit des musées:

Geterroriseerd, ‘oorlogsverminkt’ zag de kunst zich almaar meer gesommeerd verschrikkelijk leed en onheil te tonen om niet te worden uitgesloten van het ‘veld van de angst’ van de kunstzinnige erkenning. Alles wat nog overbleef van de regels der kunst moest belasterd en overtreden worden, de praktijken van de profane kunst moesten worden vernederd, zoals men voorheen de verschillende sacrale kunsten geprofaneerd had. […] Het genereren van een vervreemde kunst, het emanciperen van de beeldende kunst, haar bevrijden van wat haar uitmaakt – daar gaat het om in een ‘progressievelijke’ esthetiek van het verdwijnen.
*
Wat we nu zien is een cultuur zonder herinnering en zonder vaste regels. Deze kunst van de amnesie maakt deel uit van de gespannen versnelling van de werkelijkheid.
*
Na het werk zonder object en de schilderkunst zonder beeld was de tijd van de kunstenaar zonder werk begonnen: de conceptkunst leidde van de abstractie tot de abstinentie. […] Het betreft een onderhuidse vorm van exhibitionisme waarbij de obsceniteit niet slechts seksueel of scatologisch van aard is.
*
Onze tijdgenoten willen niet meer zien, maar met alle middelen van audiovisuele televoyance gezien worden.
*
De kunstenaar barricadeert zich achter zijn instrumenten – en wat eruit te voorschijn komt is zijn blindheid.




dinsdag 13 november 2018

TIS VINNICH KOUT




Menigmaal wanneer aan de Amstel, op de Diemerdijk of voor Ransdorp het landschap in zijn geur van gier er een met teekenaar is en een mooiweerwandelaar met hondje even bij me blijft staan om te kunnen zien wat ik in bister te schetsen of met etsnaald in de was te krassen zit, wordt graag slim fijntjes opgemerkt wat het verschil met een echte Rembrandt is: de flatgebouwen die oprukken vanaf de einder, het snelverkeer dat grommend uit het water op blijft doemen, de hoogspanningsmasten die hun draden laten zoemen, om de vijf minuten een vliegmachien dat bulderend overkomt.
       ‘En toch,’ zou ik dan willen opmerken, ‘is ook Rembrandt met mij hier – achter de knotwilg staat mijn vriend te pissen.’
       Maar hoe zou dat klinken? Verwaten? Quasidiepzinnig?
       Dus zeg ik maar alleen: ‘Tis vinnich kout.’
       Opdat haast verontwaardigd de wandelaar ‘Dats niet…’ zegt – en denkt: ‘… die is geschift’ – en gauw zijn zure weg vervolgt, terwijl het hondje nog de geëtste tronk besnuffelt en wij van de lach de hik in schieten, daar bij Ransdorp, op de Diemerdijk of aan de Amstel in de zomerzon, Rembrandt van Rijn die zijn broek dichtknoopt en ik die op mijn beurt naar de knotwilg loop opdat de wandelaar hem voor mij aanziet wanneer hij omkijkt naar zijn hondje.


© HB


maandag 12 november 2018

VLADIMIR NABOKOV - HET UNIVERSITEITSGEDICHT (1-3)



voorpublicatie uit Vladimir Nabokov – Verzamelde gedichten
Uitgeverij Koppernik, november 2018

– eerste drie strofen van de 63, door Vladimir Nabokov geschreven op zijn zevenentwintigste naar aanleiding van zijn studieverblijf in Cambridge –

1

‘Dus u bent Russisch? Dan bent u
de eerste Rus die ik leer kennen…’
En haar levendige, zachte ronde
ogen nemen me op. ‘U drinkt uw thee
met citroen, dat weet ik alvast.
Ook weet ik dat ze iconen hebben
waar u vandaan komt, en samowaars.’
Mooi meisje. Over haar tere huid
ligt een Britse gloed. Ze lacht,
babbelt vlot: ‘Onze stad is best wel
saai, maar de rivier is prachtig!
Roeit u?’ Struise meid, hangende
schouders, grote handen,
vingers zonder ring eraan.


2

Zo, op theevisite bij de dominee,
kersverse bekenden, kletsen we
en probeer ik grappig te zijn.
In zoete consternatie gaap ik
naar haar over elkaar geslagen benen
en naar haar bewegelijke lippen,
om mijn indiscrete blik meteen
weer af te wenden. Natuurlijk
is ze met haar tante, maar die
gaat op in haar links gepraat –,
en de dominee, een bedeesde man
met een grote adamsappel en loense
bruinogige hondenblik, weerspreekt haar
terwijl hij bijna in zijn zenuwkuchjes stikt.


         3

Thee sterker dan Münchner bier.
De lucht in de kamer is bedompt.
Het zwakke vlammetje in de haard
gloeit als een vlinder op een rots.
Ik ben te lang gebleven – hoogste tijd,
dus sta ik op, knik en knik nog eens,
zeg, zoals dat hier hoort, gedag
zonder mijn hand erbij op te steken,
rep me naar beneden en stap
een dag in februari in.
Gestaag sinds twee weken
druilt en druilt het maar.
Een oude studentenstad
kan uitermate saai zijn, nietwaar?


vertaling © HB