dinsdag 13 november 2018

TIS VINNICH KOUT




Menigmaal wanneer aan de Amstel, op de Diemerdijk of voor Ransdorp het landschap in zijn geur van gier er een met teekenaar is en een mooiweerwandelaar met hondje even bij me blijft staan om te kunnen zien wat ik in bister te schetsen of met etsnaald in de was te krassen zit, wordt graag slim fijntjes opgemerkt wat het verschil met een echte Rembrandt is: de flatgebouwen die oprukken vanaf de einder, het snelverkeer dat grommend uit het water op blijft doemen, de hoogspanningsmasten die hun draden laten zoemen, om de vijf minuten een vliegmachien dat bulderend overkomt.
       ‘En toch,’ zou ik dan willen opmerken, ‘is ook Rembrandt met mij hier – achter de knotwilg staat mijn vriend te pissen.’
       Maar hoe zou dat klinken? Verwaten? Quasidiepzinnig?
       Dus zeg ik maar alleen: ‘Tis vinnich kout.’
       Opdat haast verontwaardigd de wandelaar ‘Dats niet…’ zegt – en denkt: ‘… die is geschift’ – en gauw zijn zure weg vervolgt, terwijl het hondje nog de geëtste tronk besnuffelt en wij van de lach de hik in schieten, daar bij Ransdorp, op de Diemerdijk of aan de Amstel in de zomerzon, Rembrandt van Rijn die zijn broek dichtknoopt en ik die op mijn beurt naar de knotwilg loop opdat de wandelaar hem voor mij aanziet wanneer hij omkijkt naar zijn hondje.


© HB