maandag 17 juni 2019

DICHTERS EN HUN TIJD



‘Dichters verwoorden de tijd beter.’ Dit citaat vormde in NRC Handelsblad van 7 juni jl. de kop boven een vraaggesprek met Bas Kwakman als afscheid nemend directeur van Poetry International. Sindsdien loop ik met die uitspraak in mijn hoofd. ‘Is dat zo?’ vraag ik me telkens weer af. En: ‘Hoezo?’ En: ‘Beter dan wie?’ ‘Wat is dat eigenlijk, de tijd verwoorden?’ ‘En hoe kun je vaststellen dat dichters de tijd beter verwoorden? – Hun tijd, onze huidige tijd, neem ik aan.’ ‘Wordt met “de tijd” het verstrijken van minuten en jaren bedoeld of – waarschijnlijker – het tijdsgewricht?’
            Ik moest ook meteen weer aan de uitspraak denken toen ik las dat aan Radna Fabias voor haar debuutbundel Habitus de eerste Grote Poëzieprijs, die van 2019 dus, was toegekend.
            Laten we wel wezen: Radna Fabias heeft werkelijk in alles ‘de tijd’ mee. Ze is een vrouw met een ‘getinte’ huid, jong maar niet tè, ze oogt en bekt goed, wortels in het slavernijverleden, geëngageerd, mix van Caraïbenpalmen en Noordzeeduinen, debutante met trendy ‘ontregelende’, veelal associatief gevormde, geplakte of gegroeide gedichten die zich van literaire tradities weinig of niets lijken aan te trekken.
            De formuleringen in het juryrapport zijn veelzeggend. Volgens de jury, die mijns inziens qua samenstelling ook nogal representatief voor deze tijd is, wordt door Fabias ‘ identiteit” vanuit vele gezichtspunten […] onderzocht. De bundel is te lezen als een felle aanklacht, maar tegelijk is het ook telkens meer dan dat. Fabias graaft net zo lang in wat bedenkelijk is – waarbij ze ook zichzelf niet spaart – totdat de complexiteit van een probleem zich openbaart. Dit maakt dat Habitus deelneemt aan het “gesprek van de dag”, maar tegelijk – en belangrijker – dat de bundel er ook een krachtig tegengif tegen is. Niets is eenvoudig in deze bundel, niets is op te lossen met een paar slimme oneliners of standpunten. Fabias maakt het persoonlijke politiek en het politieke persoonlijk.’ [Cursieveringen en onderstrepingen van mij – hb]
            Formulingen die in een sociologisch leesverslag of politiek attest niet uit de toon zouden vallen. Mij persoonlijk zeggen ze weinig, en helemaal niets over artistieke kwaliteiten. Hoe dan ook vertegenwoordigt Radna Fabias als dichter volop een beeld van deze tijd zoals dat in bepalende culturele kringen wenselijk, dus terecht en eigenlijk correct wordt geacht. De jury’s (Fabias kreeg niet alleen de Grote Poëzieprijs maar ook al de C. Buddingh’-prijs, de Awater Poëzieprijs, de Herman de Coninckprijs – toe maar, allemaal voor die ene eerste bundel!) tonen overduidelijk wat het beeld van deze tijd hoort te zijn. Zo bezien beantwoordt Fabias vooral aan een verwachting en komt ze zeer gelegen, als door de tijd gevraagd én gepresenteerd.
            Dit klinkt mogelijk anders, want kritiserender dan dat het door me bedoeld is. Radna Fabias kan het uiteraard niet helpen dat ze momenteel bij zovelen in de smaak valt. Toen ik de bundel Habitus in de tweede week van dit jaar las, kon die op mijn sympathie en aandacht rekenen.
            Maar bij het ‘verwoorden van de tijd’ (en varianten) als kwaliteitscriterium voor de kunst van de poëzie blijf ik mijn vraagtekens houden.
            Kan men in de eigen tijd beoordelen wie en wat die tijd het beste verwoordt? Kan men in überhaupt welke tijd dan ook beoordelen wie in zijn eigen tijd die tijd het beste verwoordde?
            Verbeeldde Rembrandt zijn tijd beter of het beste? Sociologisch, historisch en politiek bezien zijn er heel wat tijdgenoten van hem die dat veel en veel beter deden. Stel je het werk van Rembrandt voor zonder dat van ook maar één andere tijdgenoot: welk beeld geeft dat dan van de eerste helft van de Gouden Eeuw? Een beeld waarmee je je amper een voorstelling van die tijd kunt maken. Toch is Rembrandt in zijn werk op en top zeventiende-eeuwer. Hij ontkomt er gewoonweg niet aan, zoals geen Hals, geen Vermeer, geen enkele van zijn tijdgenoten eraan is kunnen ontkomen. Zoals Picasso slechts juist in de twintigste eeuw Picasso heeft kunnen zijn.
            Waarom zou een kunstenaar zich als opgave stellen zijn tijd uit te drukken, te verbeelden of te verwoorden als dat onontkoombaar vanzelf gebeurt, net zoals dat met auto's, kleding, woningen gaat?
            Maar wat is dán zijn of haar opgave?
            Toen Samuel Beckett in 1977 van de redactie van een Franse boekuitgave (bij Le Soleil Noir, Parijs 1978) de Hölderlinvraag ‘Wozu Dichter in Dürftiger Zeit?’ voorgelegd kreeg (niet door Hölderlin maar door die redactie van een vraagteken voorzien!), stuurde hij als antwoord zijn visitekaartje met daarop de handgeschreven tekst: ‘Cher monsieur, Wozu? Je n’en ai pas la moindre idée. Pardonnez-moi. Cordialement à vous, Samuel Beckett.