De afgelopen weken heb ik in meerdere Amsterdamse boekwinkels
de bundel Habitus van Radna Fabias in
handen genomen. De uitgave kreeg veel lof, waaronder die van de jury van de C.
Buddingh’-prijs voor het beste poëziedebuut. Midden dertig, Radna Fabias, had
ik begrepen, geboren op Curaçao. Even vaak heb ik de bundel na wat geblader teruggelegd.
Ik zag opsommingen. Heel wat ‘nieuwe’ poëzie bestaat uit opsommingen en veel
van die opsommingen schijnen me, wanneer ik ze lees, plakwerk van de willekeur.
Ook ziet veel ‘nieuwe’ poëzie er typografisch nogal willekeurig uitwaaierend of
zelfs vormloos uit, waarbij ik vaak de indruk heb dat wat er staat net zo goed
als proza gezet had kunnen worden; alsof het vooral ongrijpbaar, afwijkend en
daarmee poëtisch wil lijken.
Proza-achtig uitgewaaier meende ik ook in Habitus
te zien.
Maar waarom
bladerde ik er dan toch meer dan één keer, wel een stuk of vijf keer in? Ik
meende zojuist het antwoord te weten – want ik zit inmiddels met de bundel in
huis –, ik wist echter ook meteen dat het niet klopte, want ik zag en ervoer
het zojuist pas, dus na aanschaf.
Een van de
gedichten begint zo:
nu
werpen de aangelegde palmbomen hun beweeglijke schaduw op het bed waarop ik lig
vraag
me niet of ik bang ben
de
schaduw van de cactus die daar wel thuis is, is een onbeweeglijke fallus op de
muur tegenover het bed waarop ik lig
vraag
me niet of ik bang ben
Bij mij leveren die twee observaties over de schaduwen van de
palmen en de cactus onmiddellijk associaties op met een roman die ik
buitengewoon waardeer: La jalousie
van Alain Robbe-Grillet. De eerste zin zou zomaar een hoofdstukopeningszin van
de Fransman hebben kunnen zijn. Objectief ogend waarnemingsverslag bij wijze
van ruimteschepping én sfeerschildering. En daarnaast of, beter, er
onlosmakelijk mee verbonden: de sfeer van de Tropen, van de Caraïben, de
Antillen. Robbe-Grillet werkte als landbouwingenieur op Martinique, een van de
Kleine Antillen waar ook Fabias’ Curaçao toe behoort… Maar het gaat uiteraard
niet louter om de coïncidentie van het voor mij exotische. Trouwens, het is
niet waar dat Fabias’ zin er een van Robbe-Grillet had kunnen zijn; daarvoor
mist die zin iets, te weten een redacteur. Want palmbomen zelf leg je niet aan,
wel bijvoorbeeld een palmboomplantage.*
Vervolgens zou
Robbe-Grillet het ook niet meteen over ‘angst’ hebben gehad. Maar mij bevalt de
manier waarop Fabias dat wel doet. Vraag me er niet naar, zegt ze. In taal is ‘niet’ altijd ook eerst even ‘wel’,
om iets te ontkennen moet het immers worden opgeroepen. Dat levert hier een
emotioneel (psychisch?) geladen ruimte op tussen de beweeglijke palmschaduwen
en de fallusvormige cactusschaduw.
Maar zoals
gezegd las ik deze regels pas thuis. Ze doen me echter denken dat ik er tijdens
mijn bladermomenten een vermoeden van moet hebben gekregen dat Radna Fabias
veeleer een waarneemster is die zichzelf behoedzaam in haar waarnemingen
positioneert, dan dat ze behoort tot de dichteressen (ja, het zijn steevast
vrouwen) die poëzie schrijven alsof ze op een Weense sofa uit zichzelf liggen
te kakelen. Voor mij, psychoanalist noch cliënt in de Berggasse, levert dat
teksten op waarvan ik denk: ‘Genydé!’ (om de te ijken uitdrukking
van Fabian Stolk te gebruiken). Ik behoor tot het wellicht gehandicapte of beperkte
type mens dat om in de kunsten mee te kunnen voelen ook of zelfs allereerst mee
moet kunnen waarnemen, zo concreet mogelijk. En Radna Fabias laat me dat doen,
is mijn indruk tot dusver, uiteraard omdat ze dat zelf ook zo doet.
in het voorbijgaan
het
gewicht van een over het asfalt razende auto
botst
tegen het lichaam van een hond
de
chauffeur is niet verzekerd en rijdt door
met
een hondvormige deuk in zijn auto
de
hond piept na
de
stervende hond wordt nu herhaaldelijk overreden door elkaar opvolgende auto’s
het
geluid van brekende botten stijgt op naar de zuiver blauwe hemel boven het
asfalt waar de stervende hond blijft liggen
hier
zucht de hond het leven uit
de
dode hond ligt nu in de hitte
het
lijkt alsof de hond in zijn eigen bloed slaapt
nu
zwelt de hond op
de
hond lijkt nu overgewicht te hebben
twee
van de vier verbrijzelde poten wijzen naar de lucht
de
hond is opgezwollen
nu
ontploft de opgezwollen hond
de
warme ingewanden van de gestorven hond springen uit zijn lichaam
de
gestorven hond een huls
het
vermorzelde karkas van de hond lijkt nu op een leeggelopen bloedballon of een
heel vies kleedje
de
stank stijgt op naar de zuiver blauwe hemel boven het asfalt waar de gestorven
hond blijft liggen
de
hond is nu omringd door vliegen
Lang niet altijd is het bijna voortdurend zo concreet, maar
het gedicht – of is het een gerekt en gekapt, kapitaal- en leestekenloos stuk
proza? Wat doet genre-indeling er soms toe? – toont Fabias als nauwlettend
waarneemster, met daarnaast of daardoor oog en gevoel voor (poëtische)
contrastwerking (want waarom is de lucht twee keer een ‘zuiver blauwe hemel’?).
In geen geval, d.w.z. in geen van de gedichten/teksten wordt het voor mij genydépoëzie.
Wat weer allerminst wil zeggen dat elk geschetst tafereel even realistisch zou
moeten zijn, dat verbeelding en fantasie geen rol mogen spelen en dat ik meteen
alles logisch kan of moet kunnen
vatten, dat ik principieel wars ben van poëtische beelden!
Overigens heb
ik net zomin veel op met opsompoëzie die uitsluitend uit observaties of
vermeldingen van feitelijkheden lijkt te bestaan (meestal door mannen
geproduceerd), blijkbaar met de bedoeling dat ik het zelf tussen de elementen
moet doen vonken.
Mijn indruk tot
nu toe is dat Radna Fabias mijn sympathie en aandacht heeft omdat haar
beeldopsommingen inventarisaties zijn van samenhangende, in elkaar
overvloeiende waarnemingen die ze uitvoert of uitgevoerd heeft zonder daarbij op
zichzelf te focussen, alsof zo’n ‘zelf’ alleen bestaat in de context van de
beelden; ook als ze ‘ik’ zegt, zelfs als ze zichzelf beschrijft, zoals bij een
controle op het vliegveld, doet ze dat met terughoudendheid terwijl haar beelden
allerminst schroomvallig zijn, alsof ze er in, uit of achter te voorschijn wil
komen zonder zichzelf daarbij voor de voeten te lopen… Ach, het is nog maar een ydé, maar het zet tot verder lezen en herlezen aan.