In de Marx Brothersfilm Animal
Crackers verloopt de ontmoetingsdialoog van Captain Spaulding, gespeeld
door Groucho Marx, en Senor Emanuel Ravelli, gespeeld door Chico Marx, als
volgt:
Spaulding:
Say, I used to know a fellow, looked
exactly like you, by the name of...ah...Emanuel Ravelli. Are you his brother?
Ravelli:
I’m Emanuel Ravelli.
Spaulding:
You’re Emanuel Ravelli?
Ravelli:
I’m Emanuel Ravelli.
Spaulding:
Well, no wonder you look like him...But I
still insist, there is a resemblance.
Door Ravelli’s identiteit ter discussie te stellen, zet Captain
Spaulding de Senor meteen neer en op zijn plaats.
Zeker in de
literatuur is ontkenning een machtig middel tot (beeld)suggestie. Wordt veel te
weinig aangewend, als je het mij vraagt. Beschrijvingen van personages bevatten
vrijwel nooit kenmerken van wat iemand niet
is. Knap is het om iemand of iets te schetsen door raak te schieten met wat de
persoon of de zaak juist niet heeft of is, of wat er althans niet van wordt beschreven. Daarbij moet je als schrijver terdege
beseffen dat een ontkenning in woorden juist allereerst datgene oproept wat je
ontkent. Die mag dus niet willekeurig en vrijblijvend zijn. Als ik zeg dat een schilderij
van een bloedige veldslag geen rood bevat, moet de lezer zijn best doen om dat rood uit
dat schilderij te krijgen.
Ik beleefde als
lezer vanochtend een kleine sensatie, zo’n gevoel als wanneer je met de auto heel
even omhoog, over een hobbeltje gaat en dan weer gewoon doorrijdt, bij de
volgende beschrijving uit Wolken &c.
van Donald Niedekker:
Hij zat aan een vierkant tafeltje met tegenover hem een besnorde,
corpulente man. Veel lichaam, een vriendelijk, maar vorsend gezicht. En die
borstelsnor, die als een pelsdiertje onafhankelijk van het gezicht bewoog. De man
zei niets, leek niet op Günter Grass, maar het was Günter Grass.
Doordat hij eerst niet op Günter Grass lijkt, maar het dan wel
degelijk is, wordt hij voor mij als lezer niet alleen de schrijver, maar vooral
ook de mens Günter Grass, geen presentatie van Grass, maar presentie.
Die borstelsnor als een pelsdiertje deed me dan weer denken
aan Frans Hals, van wie ik gisteren voor de zoveelste keer schilderijen in het
naar hem vernoemde Haarlemse museum zag. Telkens wanneer ik in dat museum kom,
maar ook elders waar ik andermaal werk van Frans Hals zie, word ik een nog grotere
Halsbewonderaar. Gisteren raakte ik weer eens in de ban van zijn handen. Geen
schilder die beter handen heeft geschilderd dan Frans Hals. En handen
schilderen of tekenen, weet ik uit ervaring, is nog moeilijker dan een goede kop
of bilpartij neerzetten. En bij Frans Hals snap je er bijna niks meer van
wanneer je zijn handen op penseelafstand bekijkt, terwijl je dan juist weet dat
het zo en niet anders moet, dat het alleen op die manier kan gebeuren dat je er
op een meter of iets meer afstand een uitermate overtuigende hand in kunt zien…
Dichtbij zijn het vreemde wezens, die nauwelijks of niet lijken op onze eigen handen, op onze vingers wanneer we die op penseelafstand
of nog dichterbij bekijken. Het bezorgt me een tweeledige euforisch gevoel:
enerzijds uit bewondering voor de kunstenaar, anderzijds om wat ik kennelijk
zelf van hem mag of zelfs moet doen, heen en weer kijken van een hand die niet op een hand
lijkt, maar die een hand is. Mijn zien wordt een bewegende en bewogen beleving.
En het beste
zie je nog hoe goed hij handen kan schilderen wanneer hij er nauwelijks nog
iets van laat zien. Maar dat nauwelijks iets weet hij subliem neer te zetten.
Een paar van die vlekken bij elkaar als deze:
Je zou denken dat iedereen op die manier een hand kan
schilderen. Geloof me, het tegendeel is waar!
Frans Hals, Portret van Tyman Oosdorp
O, om ook zo te kunnen schrijven! Wat zou je dan allemaal kunnen oproepen door het juist niet te beschrijven...