maandag 12 november 2018

VLADIMIR NABOKOV - HET UNIVERSITEITSGEDICHT (1-3)



voorpublicatie uit Vladimir Nabokov – Verzamelde gedichten
Uitgeverij Koppernik, november 2018

– eerste drie strofen van de 63, door Vladimir Nabokov geschreven op zijn zevenentwintigste naar aanleiding van zijn studieverblijf in Cambridge –

1

‘Dus u bent Russisch? Dan bent u
de eerste Rus die ik leer kennen…’
En haar levendige, zachte ronde
ogen nemen me op. ‘U drinkt uw thee
met citroen, dat weet ik alvast.
Ook weet ik dat ze iconen hebben
waar u vandaan komt, en samowaars.’
Mooi meisje. Over haar tere huid
ligt een Britse gloed. Ze lacht,
babbelt vlot: ‘Onze stad is best wel
saai, maar de rivier is prachtig!
Roeit u?’ Struise meid, hangende
schouders, grote handen,
vingers zonder ring eraan.


2

Zo, op theevisite bij de dominee,
kersverse bekenden, kletsen we
en probeer ik grappig te zijn.
In zoete consternatie gaap ik
naar haar over elkaar geslagen benen
en naar haar bewegelijke lippen,
om mijn indiscrete blik meteen
weer af te wenden. Natuurlijk
is ze met haar tante, maar die
gaat op in haar links gepraat –,
en de dominee, een bedeesde man
met een grote adamsappel en loense
bruinogige hondenblik, weerspreekt haar
terwijl hij bijna in zijn zenuwkuchjes stikt.


         3

Thee sterker dan Münchner bier.
De lucht in de kamer is bedompt.
Het zwakke vlammetje in de haard
gloeit als een vlinder op een rots.
Ik ben te lang gebleven – hoogste tijd,
dus sta ik op, knik en knik nog eens,
zeg, zoals dat hier hoort, gedag
zonder mijn hand erbij op te steken,
rep me naar beneden en stap
een dag in februari in.
Gestaag sinds twee weken
druilt en druilt het maar.
Een oude studentenstad
kan uitermate saai zijn, nietwaar?


vertaling © HB