Schrijver Leon de Winter maakt
zich op Twitter/X kwaad over een paar krantenbesprekingen van Stad van de honden, zijn nieuwste roman.
De recensie in de @nrc van een week geleden over ‘Stad van de honden’ was aanvaardbaar, ondanks het gezeur van een recensent die zich uiteindelijk niet helemaal wilde overgeven aan mijn verbeelding. Zulke recensenten noem ik ‘tegenlezers’. Ik maak ze al mijn hele loopbaan mee.…
— Leon de Winter (@leondewinter) December 15, 2023
Menigeen is van mening dat een schrijver zoiets niet hoort te doen, dat men moet ‘stilzitten wanneer men geschoren wordt’ of dat het niet ‘chic’ is. Maar lang niet alle barbiers knippen en scheren gekund en chic. Ik vind dat een schrijver het best voor zijn eigen werk mag opnemen. Hij of zij is ook maar een mens en beslist geen godheid die vanuit de hoogte of teruggetrokken toeziet wat zich met en rond zijn schepping al dan niet afspeelt. Bovendien biedt zulk verweer de lezer van diens werk de mogelijkheid de auteur en daarmee misschien ook het werk beter te leren kennen.
Dat laatste lijkt me pure winst: de lezer kan na het lezen
van het negatief besproken en vervolgens door de auteur verdedigde boek zelf
beoordelen wie er waarin meer of minder gelijk heeft.
Helaas gaat de auteur van Stad van de honden in zijn boosheid niet veel verder dan negatieve besprekingen ‘kutrecensies’ te noemen. Wel laat hij zien hoe perfide het er achter de schermen van de literatuurbespeekpagina’s aan toe kan gaan. Daartoe voert hij recensent Arjan Peters op, die hem vertelde dat hij een van de vorige boeken van De Winter van vijf sterren wilde voorzien. Peters moest zich daarvoor verantwoorden bij de hoofdredactie van De Volkskrant, De Winter was immers iemand van het andere, foute kamp. “Maar Arjan hield voet bij stuk, en in de krant straalden bij zijn recensie 5 sterren.” Bofkont met zo’n recensent uit één stuk. En nu vraagt De Winter zich dus wantrouwig af hoe de verhoudingen liggen tussen de afkrakende recensent van zijn Stad van de honden en de hoofdredactie van diezelfde krant [hier wel of geen komma?] die Arjan Peters intussen vaarwel heeft gezegd. Wat een kutwereld, die literaire wereld, niet?
Intussen stel ik me voor dat recensenten ook mensen zijn,
mensen met wensen. Dat ze niets liever willen dan lezers enthousiasmeren, dat ze
derhalve opgetogen zijn wanneer ze een boek
gunstig kunnen bespreken en verdrietig wanneer ze het moeten neersabelen.
En over honden gesproken, ik bedoel recensenten… Maar nu
word ik cynisch, merk ik, en dat wil ik liefst niet. Ook ik – alhoewel van heel
wat mindere statuur dan Leon de Winter – heb meer dan eens werk van mij in
handen zien vallen van in mijn ogen ondeskundigen, ik heb stukken erover moeten
lezen die niet eens het begin van een analyse bevatten, waarin een vergelijking
met eerder werk ontbrak, waarin het oordeel werd geveld vóórdat de criticus een
poging had gedaan het doel van de auteur te formuleren, enzovoort. En ik moet
bekennen dat ik daardoor meer dan eens de brui heb willen geven aan dat
publiceren.
Waarom zou je jezelf, de enige persoon in je leven die je zelf kunt en moet zijn, via
boeken steeds weer aan publieke beoordelaars uitleveren? Ja, als die staan te
juichen en te klappen is dat weldadig voor je ego. Waarbij gezegd moet worden
dat een positieve bespreking die de plank finaal misslaat qua impact dicht in
de buurt komt van een Verriss, zoals
dat in het Duits heet.
Maar stel je voor dat je vantevoren zou weten wat je met een
boekpublicatie te wachten staat, namelijk verscheurd of genegeerd worden, dan
zou je toch van lotje getikt of een onverbeterbare masochist zijn als je die
uitgave alsnog zou laten verschijnen? Jammer dus dat je niet in de toekomst
kunt kijken. Zouden er recensenten zijn die dat kunnen, die a priori weten of
ze blij of verdrietig van je publicatie worden?
Ja, zulke visionaire literatuurbesprekers bestaan, heb ik mogen
ontdekken, om er voor mijn persoonlijke welzijn subiet van te profiteren.
Een tijdje geleden stelde mijn uitgever voor al mijn
gedichten in één uitgave samen te brengen. In een turf van bijna negenhonderd
pagina’s, waarin ook van alles zou worden opgenomen wat niet in reguliere
bundels was verschenen, vaak in zeer gelimiteerde oplagen, bibliofiel of in
eigen beheer, waaronder drie qua omvang complete bundels, poëzie dus die door
nog pas weinigen en zeker niet door recensenten was gelezen. Ik moest even
over het gulle aanbod nadenken, maar eind november vorig jaar stond de uitgave
als gepland voor februari 2023 in het prospectus van de uitgeverij. En op 1
december 2022 deed de uitgeverij er ook op Facebook kond van.
Nog diezelfde dag was me duidelijk wat me te doen, of beter, te laten stond.