Weinig zo stupide als overzichten met de beste literaire
boeken van een jaar, niet alleen omdat de laatste dag van een kalenderjaar niet
veel meer is dan een schijnafsluiting, maar omdat geen mens ook maar in de verste
verte over tijd en energie plus geestelijke vermogens beschikt om voldoende te
lezen om zich zo’n oordeel überhaupt te kunnen permitteren. Als het iemand zou
lukken om de jaarproductie van alleen al oorspronkelijk Nederlandstalige
literaire prozaboeken in datzelfde jaar compleet door te lezen (op de groslijst voor de Librisprijs
staan 195 titels, waarvan het grote merendeel simpelweg door geen van de juryleden zal kunnen worden gelezen) is diens oordeel, dat uitsluitend door de
begripvolle verpleging in het dolhuis zal worden vernomen, alleen al niets
waard omdat er geen tweede lectuur mogelijk is geweest, omdat er geen reflectie
of bezinken heeft kunnen plaatsvinden, omdat er geen ruimte is geweest voor het
lezen van bijvoorbeeld poëzie, en geen ruimte voor oudere boeken, geen plaats
vooral ook voor buitenlandse literatuur, nieuwe zowel als veel oudere, omdat er
weinig of geen contact zal zijn geweest met andere kunstvormen, en vooral omdat
er nauwelijks tijd en aandacht zal zijn geweest voor grote en kleine werelden
buiten de literatuur…
De eerste zes
boeken op bovengenoemde groslijst, van auteurs wier achternaam begint met een
A, zijn samen al goed voor 1862 bladzijden binnenwerk! Weet u hoeveel ik heb
gelezen van de boeken op die hele lijst – waarbij ik mijn eigen roman uiteraard
niet meetel? Zestig! Ik schrok er zelf van… Nee, geen zestig boeken, zeg! Zestig
bladzijden: vijftig van één boek en van twee andere boeken elk nog vijf. Maar
natuurlijk heb ik afgelopen jaar wel degelijk gelezen – en dat ‘natuurlijk’ en ‘degelijk’
mag u in meerdere betekenissen opvatten.
Zulke
jaaroverzichtslijstjes drijven ‘natuurlijk’ bovenop mee in de vigerende cultuur.
Tegen die vigerende cultuur verzetten de meeste auteurs zich trouwens graag in hun
boeken maar liefst niet erbuiten. Vanwege die combinatie worden auteurs ook het
meest bewonderd.
Maar wat en waar zouden we zijn zonder kalender? Ook ik heb
die relatieve schijn nodig ter oriëntatie en als houvast in het gehistoriseerde
en zich almaar herhistoriserende leven. Ook ik ontving en verstuurde kaarten
met goede wensen voor het nieuwe jaar. Ook ik hef klokslag 24 of 0 uur het smalle
glas met bubbeltjes (om meteen daarna de app van de Staatloterij te consulteren
want ‘Oudejaarsavond kan het gebeuren…’). Ik ben veel minder wereldvreemd dan
ik misschien zou willen kunnen zijn.
Vandaar ook dat
ik me kan laten verleiden tot uitspraken over de beste dit of het slechtste dat
van het afgelopen jaar. Neem de poëzie. Wat was het slechtste gedicht dat ik in
2018 las? Vast niet het ‘Knalgeel sonnet’ van Ilja Leonard Pfeijffer dat een
paar weken geleden in NRC Handelsblad stond. Maar zoals dat gaat: van dat
slechtste gedicht of van meerdere slechte gedichten kan ik me vrijwel niets
herinneren, geen titel, geen regel, geen thema, amper een dichtersnaam. Echter een
slecht gedicht dat zich met en in alles, naam, titel, inhoud, publicatiemedium,
presenteert midden in en op de stroom van de vigerende cultuur, herinner ik me dan
weer wel. Niet in al zijn letterlijkheid, maar als ergerniswekkend
verschijnsel.
Vandaar dat het
NRC-sonnet van Pfeijffer voor mij toch het slechtste gedicht van 2018 is. En – enigszins
vreemd voor mijn doen – het is niet eens of niet alleen maar het slechtste
gedicht omdat het literair zo spanningsloos is. Ik erger me vooral, merk ik, aan
de inhoud en de politieke strekking ervan. (Ik sta hierin niet helemaal
alleen.) Terwijl ik toch geen echt activistisch linkse of rechtse jongen ben.
Wat een
ongenuanceerdheid wordt hier door een prominent auteur in een prominente krant
geëtaleerd! Vragen als: ‘Zou die opstand tegen onder meer hogere belastingen
niet ook kunnen voortkomen uit onvrede over veel andere kwesties, zoals morele zaken
waarop een politiek spreekverbod rust?’, ‘Ontvlammen opstanden niet altijd door
wat een bijzaak blijkt?’, ‘Horen de meesten met zo’n geel hesje allemaal tot
een brandstichtende en -schattende horde?’,
‘Bestaat er tegenover “domme” ook kiene brandstichting?’, ‘Is het niet de
bedoeling van een opstand die “om egoïsme” zou gaan dat die “zelfzuchtigheid”
een dienst zal bewijzen?’ – laat ik tussendoor de tekst citeren:
Knalgeel
sonnet
De
straat op gaan voor lage dieselprijzen
terwijl
we stikken is geen heldendaad.
Een
opstand die om egoïsme gaat,
zal
slechts zelfzuchtigheid een dienst bewijzen.
Niet
iedereen die boos is, heeft gelijk.
De
horde die knalgele hesjes draagt
en
zich tot domme brandstichting verlaagt,
zet
vooralsnog vooral zichzelf te kijk.
Een
revolutie als zodanig is
geen
enkele verdienste, evenmin
als
blinde woede een prestatie heet.
De
strijd moet gaan om andermans gemis.
Een
opstand tegen hebzucht heeft pas zin
als
men zijn eigen hebberigheid vergeet.
– ‘Zetten mensen die voor iets de straat op gaan zich niet
altijd eerst “vooralsnog” zelf te kijk?’, ‘Moet een revolutie een “verdienste”
zijn en zo ja, volgens wiens maatstaven?’, ‘Wie beweert dat blinde woede een “prestatie”
is?’, ‘Zou de strijd niet moeten gaan om het opheffen van “andermans gemis”?, ‘Wie is anderman?’, ‘Is de slotzin
een citaat van een oliesjeik of van een CEO van een beursgenoteerd mediabedrijf
die een symbolisch salaris van één dollar per jaar ontvangt?’, ‘Zou het de politieke
macht niet juist zeer gelegen komen wanneer het volk zijn eigen hebberigheid
zou vergeten? Anderzijds: wat als er geen nieuwe mobieltjes voor in de hand en voor
onder de kont meer zouden worden gekocht?’ … Kortom, wordt hier niet een even
kortzichtig als hoogst elitair moreel standpunt ingenomen?
Toch nog iets over de literaire vorm. Ik heb niets tegen het
sonnet, maar de vorm moet wel bijdragen aan de zin van het erin gestelde. Dat
gebeurt hier niet. Sterker, welke dichtvorm dan ook is hier overbodig. Inhoudelijk
gezien hadden twee woorden plus leesteken titelloos volstaan:
Dom volk!
Maar een blik op mijn klokje (Danish Design) zegt me dat ik gauw
de deur uit moet om bij Kwekkeboom in de Linnaeusstraat nog in de rij te kunnen
staan voor oliebollen - naar het schijnt de beste van Amsterdam-Oost dit jaar.