‘Nee,
ik wil niet meer meedoen aan dit soort vernederende competities met vier
tijdelijk aan de praat gehouden verliezers en een verveelvoudiging van het
gevoel te zijn overgeslagen (dan wel de valse vreugde omdat je als een
literaire marionet wordt opgeknoopt aan vijf touwtjes tegelijk).’
Bovenstaande schreef een bevriend dichter van wie onlangs een
zeer goede poëziebundel verscheen. Hij schreef het me naar aanleiding van het persbericht
over een nieuwe jaarlijkse prijs voor Nederlandstalige poëzie, de Grote Poëzieprijs genoemd, in het leven
geroepen door Poetry International, School der Poëzie en Maatschappij der
Nederlandse Letterkunde nadat het VSBfonds na 24 jaar een streep door de VSB
Poëzieprijs had gezet. En hij, wiens naam ik straks zal verklappen, liet me ook weten zijn bezwaren weldra
publiekelijk te maken.
Had men voor het
opstellen van dat persbericht trouwens een management
consultancy ingehuurd of hadden de initiërende instellingen zelf de nodige
krachten in de gelederen die in het managersjargon bedreven waren? In elk geval
gaat het over ‘het werkveld’ van de Nederlandse poëzie – haken slaand zoek ik
intuïtief een beschut heenkomen –, over ‘bestaande en nieuwe partners’, over
‘uit […] groeien tot’, over ‘een platform’ dat uiteraard ‘levendig en
veelzijdig’ is, en over ‘met kracht over het voetlicht brengen’. En ontbreekt
er niet iets Nederlands in de taalconstructie ‘Belangrijke doelstelling is om
[…]’? Of wat te denken van ‘inspirerende educatieve en publieksprogramma’s’?
Blijkbaar is de
creativiteit van bedenkers en organisatoren van literaire prijzen niet
toereikend genoeg om bij iets anders uit te komen dan bij het wedstrijdelement zoals dat wordt geëxploiteerd in televisieprogramma’s waarin ‘de beste thuisbakker van Nederland’ of
‘het nieuwste Hollandse topmodel’ worden verkozen: om het publiek erbij te
betrekken moet het worden geamuseerd middels spanning die geheel anders geaard
is dan spanning in een literair werk. De dichter die eerst op een van vijf
schilden is gehesen, wordt praktisch willoos naar een feestelijk tribunaal
gevoerd dat al was geïnstalleerd voordat de voltallige jury zijn of haar bundel
had gelezen. Van welk respect voor wie en wat getuigt die procedure?
Misschien kun je
die gang van zaken nog verdedigen waar het om proza gaat, hoewel je ook daarbij
dan de ethiek en het artistieke geweten moet knevelen en blinddoeken: een
commerciële prijs voor een roman kan de verkoopcijfers van die roman
aanzienlijk doen oplopen (iets waar ‘slechts’ een nominatie al lang niet meer
garant voor staat: die levert een uitgever eerder verlies op[*]). Maar
om hoeveel minidrukken, om welke cijfers gaat het in hemelsnaam in het geval
van een poëziebundel?
Zelf heb ik als
tweede in de reeks de VSB Poëzieprijs mogen ontvangen. Ook toen, drieëntwintig
jaar geleden dus, waren er (zeven) genomineerden. Ik interpreteerde dat
destijds als de erkenning van het feit dat meerdere bundels door de jury van
goede literaire kwaliteit werden geacht. Maar – dit lijkt me cruciaal – ruime
tijd voor de avond van de uitreiking ontving ik schriftelijk bericht over de
toekenning, zodat niemand zich publiekelijk hoefde zitten verbijten of wat dan
ook, ja, zodat je het je mocht veroorloven als niet verkozene verstek te laten
gaan, en zodat ik ook de tijd had om, zoals gevraagd, een korte lezing over
poëzie voor te bereiden voor de uitreikingsavond, een lezing waarvan de tekst
de dag erna integraal in een landelijk dagblad werd gepubliceerd. Voorwaar toch
een gang van zaken die getuigde van respect en ruimte voor de gelauwerde.
In het geval van
de Grote Poëzieprijs, lees ik, worden op 6 februari 2019 de vijf nominaties
bekendgemaakt tijdens het uitreikingsprogramma van de Turing Gedichtenwedstrijd.
Betekent dat
niet ook dat je als dichter middels je nominatie die Turing Gedichtenwedstrijd
impliciet steunt of waardeert? Zou je dat willen? Aan de vorige editie van dit
equivalent van een amateuraquarelwedstrijd deden in totaal 2.926 dichters mee
uit Nederland en Vlaanderen; in het totaal moest de jury 8.306 ingezonden
gedichten beoordelen – mijn hemel!
Vervolgens wordt
van de genomineerden verwacht dat ze acte de présence geven bij meerdere
gelegenheden, waaronder de zogenaamde ‘Grote PoëzieprijsRevue met jongeren’ die
in meerdere Vlaamse en Hollandse steden over het voetlicht zal worden gebracht
– Help!
Na meer dan vier
[!] maanden mag de genomineerde dichter dan in Rotterdam publiekelijk, dat wil
zeggen gelijktijdig met de mede-genomineerden en het aanwezige publiek, het
eind-verdict aanhoren. Zo haal je een dichter wel een half jaar uit de
artistieke roulatie, zou ik denken.
Nieuw – hoe nieuwer hoe zotter vaak – is het dat voor deze
Grote Poëzieprijs ook poëziebundels die in eigen beheer zijn geproduceerd mogen
worden ingezonden, op voorwaarde dat er een oplage van minimaal 100 [! – dat
bedoel ik nou] exemplaren van is gemaakt en dat de bundel een ISBN-registratie
heeft. Welnu, die oplage van 100 is een wassen neus. Een ISBN hebben de
allermeeste bundels in eigen beheer niet – waarom zouden ze dat ook moeten
hebben?
Maar wacht, nu
moet dat dus opeens wel, want voor die aanlokkelijke Grote Poëzieprijs…! Hoe
doe je dat, zo’n nummer aanvragen. O, dat gaat simpel. Je betaalt eerst € 60 voor een zogeheten prefix en dan nog € 10 voor elke afzonderlijke uitgave.
Hoeveel dichters
namen er ook alweer deel aan die Turingprijs? Maar laat ik het aan de
voorzichtige kant houden: voor een volgende editie (2020) van die Grote
Poëzieprijs zorgt een derde van hen, zorgen dus 1000 dichters ervoor dat ze een
bundeltje in een oplage van 100 exemplaren met een ISBN hebben. En hoeveel
‘officiële’ dichters leveren gewoonlijk via hun uitgever iets aan voor de
groslijst? Bij de laatste editie van de VSB Poëzieprijs waren dat er bijna 80.
Maar wat lees ik
over nog iets nieuws – hoe nieuwer hoe… –? Nieuw is ook het deelnamebedrag van
€ 75,- per ingezonden titel, geld dat direct voor de organisatie van de prijs
wordt gebruikt.
Zouden die 1000
eigenbeheerders dat bedrag ervoor willen neertellen? Dus eerst € 70 voor een
ISBN en dan nog € 75 voor deelname? We leven in een vrij welvarend land waar
een ‘Straat Staatsloten met garandeerd prijs’ € 150 kost. Maar stel dat
ongeveer de helft van de eigenbeheerders meedoet en tel daar dan nog de
officiëlen bij, dus in totaal zo’n 600 deelnemers, dan levert dat een
deelnamebedrag op van € 45000… Daarvan gaat dan € 25000 naar de uiteindelijke
winnaar.
Ach, ik zal wel
veel te optimistisch zijn.[†]
Iets anders echter
is de morele kant van de zaak, ook als de opbrengst van de inschrijvingen niet
hoger blijkt uit te vallen dan bijvoorbeeld 100 x € 75.
Waarom zou ik
als dichter € 75 spenderen of door mijn uitgever laten bijdragen aan een prijs
voor iemand die hoogstwaarschijnlijk mijn naam niet zal dragen en ook niet die
van mijn uitgever, of juist aan mezelf als ik die prijs wél krijg? Ik wil voor
de meeste dichters, voor de meeste dichtbundels nog geen rooie cent geven! En
dat allerminst vanwege armlastigheid of uit krenterigheid. Ja, nee, literatuur,
ook literaire poëzie, is allesbehalve een wedstrijd maar wel degelijk een
strijd, tussen artistieke opvattingen. Ik heb helemaal geen ideële gevoelens of
belangen bij zoiets als DE Poëzie in het algemeen of de ‘State of the Art’.
Zoals er
dichters zijn wier werk en instelling ik bewonder of op zijn minst respecteer,
zijn er dichters die ik daarom juist geringschat of zelfs als abject of (cultuur-
of kunst)vijandig beschouw, en ik neem zonder meer aan dat het omgekeerde net
zo het geval zal zijn.
Nee, stel je
voor dat ik € 75 blijk te hebben bijgedragen aan de hoogte van de bankrekening van
X wiens bundel Y ik als een summum van glijmiddellyriek beschouw of aan het
spekken van de beurs van Z met haar pluk-en-plakwerk... Of dat ik juist in het
onwaarschijnlijke geval moet beseffen dat er een veelvoud van € 75 op mijn
bankrekening is bijgeschreven via evenveel afschrijvingen bij teleurgestelde
aquarel- en postpuber- en wereldverbeterpoëten[‡]! Is wie
geld overmaakt (of laat overmaken) om te mogen meedingen naar een poëzieprijs eigenlijk
niet bij voorbaat een verliezer? Zou een organisator of jury het niet veeleer
als een eer moeten beschouwen dichters te mogen nodigen?
Sowieso zou je
eerst al eens moeten weten wie er in zo’n jury zitten en waarom die in zo’n
jury zijn gaan zitten. (Inmiddels zijn de juryleden voor deze prijs bekend.) En
zou ik vertrouwen moeten hebben in een jury die deskundig heet te zijn, maar naar
wie eerst nog de nodige exemplaren van je bundel moeten worden opgestuurd?
Hoezo, hebben ze die dan al niet uit eigen beweging ter bevordering van hun
deskundigheid gelezen of voor het eigen plezier…?
Maar nu vraag ik
waarschijnlijk te veel en draaf ik wellicht door, als ik dat niet al deed. Deed
ik dat?
De gewetensvraag
die ik uiteindelijk moet stellen is er een aan mezelf: wil ik mijn uitgever mijn poëziebundel die dit jaar verscheen laten insturen voor die Grote
Poëzieprijs of ben ik solidair met mijn dichtervriend Benno Barnard en daarmee ook met mijn
eigen argumenten tegen deelname?
Op veel
solidariteit ‘uit het werkveld’ valt uiteraard niet te rekenen, het merendeel van de daar lopende hazen zal 'Ha, alvast twee concurrenten minder!' denken, maar een morele beslissing neem je vaak juist omdat de meesten die niet zullen nemen.
[*]
Niet alleen moeten uitgevers in het geval van nominatie bijdragen in de kosten,
ze moeten ook zorgen voldoende voorraad van de titel te hebben voor het
verhoopte geval dat… Ook in dat opzicht gaat het dus om winnen of verliezen. En
wat juryrapporten ook bazelen over de gelijkwaardigheid van de genomineerden die
uiteindelijk niet hebben gewonnen: die niet-winnaars gelden eigenlijk nog meer
als verliezers dan alle niet genomineerden over wie immers verder niets valt te
melden en die niet meer tegen elkaar hoeven te worden afgezet. Toen vorig jaar de
ECI-prijswinnaar bekend was gemaakt kopte een krant dat ik ‘naast
de prijs’ had gegrepen,
met andere woorden, dat ik een loser
was, toch? Men heeft het ook altijd over het 'winnen' van een literatuurprijs. Winnen is iets voor sporters en gokkers.
[†]
Terwijl je er gif op kunt innemen dat er spoedig ook een eigenbeheerder tot de
genomineerden zal behoren om die ‘doelgroep’ te kunnen blijven binden.
[‡]
Wellicht ten overvloede: ik heb niets tegen aquarelleren en tegen postpubers of
tegen het proberen te verbeteren van de wereld, zolang dat eerste op vakkundige
wijze (Cézanne, Verwey, Hockney etc.) wordt gedaan, het tweede beperkt blijft
tot wie zich John Lennon mag noemen en het derde op zinvolle, doelmatige (= niet
artistieke) wijze gebeurt.