Iets uit 2006 - over
iets uit 1988 - wat ik vandaag pas voor het eerst las: https://www.dbnl.org/tekst/anbe001lexi01_01/lvlw00035.php#34
Overigens is het
praktisch in alle opzichten uitzonderlijk hoe Guus Middag, die, zoals op het
eind van het stuk van Willockx wordt vermeld, in de NRC niets heel liet van Charme en daarmee een paar weken lang
weinig van mij, vervolgens een draai of knik maakte – al vond hij dat ik die
had gemaakt; oké – t.a.v. mijn poëzie en daarover ook openlijk reflecteerde:
‘Had ik in 1988 geweten wat er
in 1990 en 1992 (en in 1994, Aangod en de
afmens, en in 1995, Iets zo
eenvoudigs) op zou volgen, dan had ik Charme
anders gelezen. Helaas laten dichters pas verschenen bundels nooit vergezeld
gaan van de tekst van hun nog te schrijven gedichten – dat maakt het lezen van
recente poëzie tot zo'n lastige, en tegelijk ook opwindende bezigheid. Ik las Charme noodgedwongen in het licht van
het voorafgaande, en kon niet goed inzien waar Beurskens naar toe wilde. Achteraf,
in 1993, zou ik natuurlijk meer gewicht toegekend hebben aan elementen die pas
in de latere bundels hun volle uitwerking zouden krijgen: de omarming van het
moment bijvoorbeeld, of de rol van het rijm, of zijn werkelijkheidsopvatting
waarin de grenzen tussen dood en leven en tussen binnen-en buitenwereld waren
vervaagd. Overigens vond ik niet dat Charme
daarmee alsnog een meesterwerk werd. Veel van mijn destijdse bezwaren bleven
bestaan: een stroef mengsel van essay en lyriek, veel vage theorie, veel grote
woorden. Maar allicht zou mijn herziene kritiek van meer begrip hebben getuigd
en mijn oordeel, hoewel niet eens zo veel verschillend van vroeger, beter
gefundeerd zijn geweest.’
Van verdonderaar werd Middag een
volger met (voor mij weldadige) bewondering van mijn na Charme verschenen poëzie: https://www.dbnl.org/tekst/_tir001199601_01/_tir001199601_01_0024.php