maandag 16 juli 2018

UIT HET AZUURDAGBOEK JULI 2018 - DEEL DRIE



maandag 9 juli – vence. Nare dromen gehad over gedoe met een literaire prijs en een cultuurkongsi. Veroorzaakt of aangewakkerd door nog een stuk lectuur van het Gombrowiczdagboek vóór het in slaap vallen?
            Gombrowicz bekent (1966) hoe hij ‘werd gegrepen door begeerte’ toen hij vernam dat er tijdens het juryberaad voor een internationale literatuurprijs (de Prix International) was gesproken over zijn roman Pornografia. ‘Laten we niet vergeten,’ noteert hij vooraf, dat een dichter een intiem wezen is, een nachtelijk, bijna ondergronds wezen – een kunstenaar heeft de natuur van een vleermuis, een rat, een mol en een mimosa.’ Maar opeens denkt hij: ‘Dollars!’ Het lijkt erop dat het alleen nog gaat tussen Saul Bellow en hem: ‘Dollars!’ ‘Op de dag dat de beslissing zou worden genomen,’ schrijft hij, ‘was mijn waardigheid aan flarden, was mijn soevereiniteit een domheid, dollars, dollars, dollars…’
            Maar natuurlijk krijgt hij die prijs niet, zo komen enkele bekenden hem vertellen wanneer hij net in een klein café aan het plein (Henry’s Bar?) aan een espresso zit.
            ‘Ja! Als Pornografia niet Pornografia had geheten… […] Ha! Als niet de tactiek van die […] Ha! Als...’
            Ach, denk ik, natuurlijk gaat het hem niet alleen om die dollars, zijn eergevoel is ongewild in het geding. Hij is danig verbitterd. Overweegt zelfs gerechtelijke stappen. Omdat de beslissing van de jury volgens hem niets van doen heeft met de artistieke kwaliteit van het werk. Iemand wordt de prijs toegekend ‘omdat “men de prijs nu eens moet geven aan iemand van de nouveau roman français”, omdat “het tijd voor Latijns Amerika is”’, enzovoort. Hij stelt zich allerlei gekonkel voor.
            En dan weer: ‘Maar bedenk: wij kunstenaars kennen perfect de nietigheid, de vergankelijkheid van onze verrichtingen. Uiteraard is het zwart maken van papier geen serieuze bezigheid. Wat heb ik me ervoor geschaamd in de eerste jaren van mijn schrijverij, wat bloosde ik wanneer ik ermee betrapt werd!’
            Maar dan steekt de woede weer de kop op: ‘[…] in het licht van hotellampen ben jij een van de dertig melkkoeien en een van de dertig renknollen die worden betast en gewogen. Wie is eigenlijk die culturele tante die het hoogste woord voert, die onverschillig palavert dat ze “niet in staat is geweest” meer dan vijftig bladzijden van je roman te lezen? Dat is de voorzitster van de geachte jury in eigen persoon, mevrouw McCarthy. McCarthy? Maar McCarthy hoort voor mij – ik ben daar heel eerlijk in – niet tot de serieuze literatuur […] Wat zijn dat voor grappen? Met mijn eergevoel? Met mijn waardigheid!? Welke demon wierp me zomaar terug in de domheid, in de onserieusheid en nietigheid van mijn begin?’ Enzovoort.
            Geschreven heeft hij deze burleske angst- en woedefantasie, zegt hij er achteraan, ‘niet om literaire prijzen te verachten, maar juist om er zo naarstig mogelijk kandidaat voor te kunnen zijn, zonder nadeel voor mijn innerlijke leven. Maar ik heb het ook geschreven met het oog op het publieke belang, het wordt tijd dat men gaat begrijpen hoe venijnig het is… dat rapaille…’

            Tja, is het gek dat je daar slecht van slaapt, zelfs na een bel armagnac?
[…]

Om niet ook van de dag iets naars te maken: Fabre. Niet die echt interessante echte keveronderzoeker uit de Vaucluse, maar de keversnaaier uit België.
            Normaliter zouden we de dag beginnen met een wandeling, eerst over de zogenaamde Ara, de met villa’s en bijpassende tuinen bezette heuvelrug aan de westkant van Vence, door het dal van de Malvan, weer omhoog door de eikenbossen, waar het altijd naar natte hond ruikt, om na ruim een uur uit te komen bij Fondation Maeght, eveneens tussen de eikenbossen, maar steevast met een cicadenmannenkoor met grote bezetting, op iets minder dan een kilometer van de ingang van het pittoresk artistieke bergdorp Saint-Paul-de-Vence. Niet alle exposities die we er zagen waren even geslaagd, maar ik heb er fraaie tentoonstellingen gezien zoals van Giacometti en Chilida, goede dingen in thematentoonstellingen: Braque, Tal-Coat, Kandinsky... Maar ik zag er ook al eens iets van Jan Fabre… Zie mijn dagboek van juli vijf jaar geleden.
            Fondation Maeght presenteert deze zomer… Gladjanus Fabre. Titel van de blingblingexpositie: Ma nation: l’imagination. Quasikunstzinnige quasispitsvondigheid. ‘Mijn natie? De imaginatie!’ Een kunstenaar die een dergelijke slogan gebruikt dient ten zeerste te worden gewantrouwd. Het volstaat de spreuk om te keren: ‘Mijn imaginatie? De natie!’ en je de dictator erbij voor te stellen die hem uitspreekt.
            Wanneer ik nog lessen kunstbeschouwing zou geven, zou ik het oeuvre van Fabre gebruiken, mogelijk samen met dat van Jeff Koons en Damien Hirst, voor een blokje kitschanalyse. Vrijwel alles aan Fabres ‘werk’ doet me denken aan dat van de zogenaamde Pompiers in de 19de eeuw waartegen Courbet, Manet, de impressionisten en Cézanne zich verzetten en waarvan ze zich met bijna fysieke walging afkeerden. Dat ronkende gedoe met topzware en duimdikke toespelingen op kunst en mythe en verval, de moddervette symboliek, en dat allemaal in van die gladde kostuums, ook als ze iets anders dan glad willen uitbeelden, nooit heb je de indruk dat de kunstenaar er vuile handen bij heeft gekregen, integendeel. Sowieso zal hij er zijn uitvoerend personeel voor hebben.
Ik heb inmiddels een van de flyers uit de hotellobby in gebruik genomen al boekenlegger en notitieblad voor opmerkingen van Gombrowicz. Afbeelding: een stel gladde kunststoffen hersenen met ogen, getiteld ‘Cerveau de Janus’, vandaar mijn ‘vondst’ Gladjanus Fabre, want wat de man laat vervaardigen is gladde januskopkunst.
            Als ik me niet voor mezelf zou schamen, zou ik me plaatsvervangend voor de dode Gombrowicz schamen wanneer ik dat zou gaan bekijken. Langzaamaan zal ik de Pool derhalve de flyer laten volschrijven:
Om het vod vrijdag bij vertrek te verscheuren.
            En op een bezoek aan Saint-Paul-de-Vence zal ik dit jaar ook niet betrapt worden. Lees na wat ik eerder over de status van het dorp schreef. Maar ik weet ook dat er momenteel zo’n glanspoehasculptuur – mag dit woord gebruikt worden bij Scrabble? – van Fabre staat opgesteld: ‘L’Homme qui port la croix’. (Is dat niet de digitaal afgegoten gladjanus zelf?) Zal wel ‘bedoeld’ zijn om mensen over het geloof te laten nadenken… Jeetje! Wie weet vinden sommigen het zelfs blasfemie… Dat vind ik het in elk geval niet. Ik vind het een gotspe, narcisme als geloof.
            Vermijden dit alles, als de pest.
            Dus gaat het allereerst over de Ara, dan door het dal van de Malvan, weer omhoog door de eikenbossen, waar het altijd naar natte hond ruikt, dan in noordwestelijke richting, om een kleine drie uur later uit te komen in Tourettes-sur-Loup, op een heerlijk beschaduwd, volkomen kunstvrij terras met volkomen kunstvrij uitzicht – ja, met wat gebruikelijke ware toeristenkitsch hier en daar, dat wel natuurlijk. Heerlijk!
[…]

– Die mevrouw McCarthy, bestond die echt?
– Nee, die bestaat echt, en die zal echt altijd blijven bestaan.

[…]

s Avonds in Vence aan een tafeltje van restaurant Le Pigonnier in overleg besloten welke houding aan te nemen tegenover bepaalde literaire prijzen.

[wordt vervolgd; zie hier deel 1 en hier deel 2]