zondag 15 juli 2018

UIT HET AZUURDAGBOEK JULI 2018 - DEEL EEN



vrijdag 6 juli – nice. Les Bleus winnen hun kwartfinalewedstrijd van het Wereldkampioenschap Voetbal in Rusland. Onaangename taferelen van ‘euforie’ aan zee op de Quai des États-Unis ter hoogte van de Cours Selaya. Supporters vieren feest door auto’s tot stoppen te dwingen en op dak en motorkap te roffelen of er zelfs op te springen. Almaar meer autorijders proberen met de schrik om het hart te keren voordat ze de fuik in moeten. De gendarmerie besluit het stuk weg (in het verlengde van de Promenade Des Anglais) voor verkeer af te zetten en er verschijnen gehelmde mannen met schilden en wapenstokken. Ik voel me er zeer onprettig bij, bijna schuldig zelfs, omdat ook ik naar televisie-uitzendingen van wedstrijden van een stel bizar rijke getatoeëerde knullen kan zitten kijken en daarbij kreten slakend kan opspringen, terwijl ik weet en hier weer zie hoe al te graag ‘het volk’ zich ‘als volk’ wil laten ophitsen – niet alleen door sport. Of is hier geen sprake van ‘het volk’ maar van ‘de meute’? – Het besef dat Armando dood is schiet weer even door me heen. – Wat zegt Canetti ook alweer over de meute in Masse und Macht? ‘De meute bestaat uit een groep opgewonden mensen die niets heviger verlangen dan meer te zijn.’ Het is even triest als beangstigend. Menselijk en toch persoonlijk onbegrijpelijk voor me, want heb ik me niet altijd in een groep, welke groep dan ook, minder in plaats van meer gevoeld?
Rumoerig is het ook op de Cours Selaya, zodat we van onze traditionele eerste pastis op het terras van La Civette Du Cours afzien en het richting Place Garibaldi gaan zoeken.
[…]
Verschijnsel dat ik tot op heden niet kan verklaren: in Nice, net als in de andere steden aan de Côte d’Azur, dat wil zeggen, direct aan zee, zijn talrijke eetgelegenheden waar ze oesters opdienen, net als andere fruits de mer, ‘zeevruchten’, een eufemistische benaming waar ik maar niet aan kan wennen. In Vence, niet veel meer dan tien kilometer van de kust, staat bij geen enkel restaurant in het oude centrum een oester op het menu. Ja, wel een pannetje mosselen, maar waar in Frankrijk krijg je dat niet? Ach, verderop, in het mondaine kitschkunstdorp Saint-Paul-de-Vence zul je vast wel weer Roumégous, Bouzigues en Papillons kunnen krijgen. ‘Je vous écoute,’ zegt de garçon van Café de Turin aan de Place Garibaldi, alsof hij gedachten kan lezen. De Roumégous en Papillons komen van de Franse Atlantische kust, zegt hij. Maar de Bouzigues uit het middellandsezeewater bij Sètes. Dus te zien vanaf Paul Valéry’s kerkhof aan zee, stelt iets in me mij ogenblikkelijk voor: ‘Ce toit tranquille, où marchent les colombes, / Entre les pins palpite, entre les tombes.’
            Raak ik gaandeweg niet vreselijk verliteratuurd? ‘Ja!’ claxonneren de auto’s met blauw-wit-rode vlaggen uit de ramen. En onder het genot van een zilte smaak, koel met Muscadet doorspoeld, gaan nu de Rode Duivels Brazilië verslaan. Ja!

zaterdag 7 juli – nice.
Het archeologisch museum van Cimiez biedt een kleine expositie van door duikers gevonden getuigen van het ooit zo markante negentiende-eeuwse casino met zijn theaterzaal en restaurant in zee: stukken serviesgoed, tegelwerk… Curieus dat men dit bouwsel verloren heeft laten gaan, terwijl het nog steeds in de kaartenmolen van elke souvenirwinkel te vinden is.
Musée Matisse er pal naast biedt de expositie ‘Matisse et Picasso, la comédie du modèle’, met foto’s en werk van Matisse en Picasso. Ik geloof dat ik geen Matissefan ben, in elk geval niet zoals ik een Picassofan ben. Sowieso zijn de beste werken van Matisse niet te vinden in musea als deze, maar in Parijs. Dat geldt zeer zeker ook voor Picasso. (En net zo voor Bonnard die verderop, boven Cannes, woonde en werkte.)
            Waarom nu deze tentoonstelling? Willekeur in de zin van ‘wat zullen we nu weer eens voor een thema verzinnen’? Hoogst waarschijnlijk. Of een provocatief bedoelde zet in deze Me Too-tijden, iets wat nu niet meer zou kunnen? Hoogst onwaarschijnlijk. Maar waarschijnlijk kijk ik wel anders dan voorheen naar de foto’s van de twee schildermatadoren met hun modellen. Picasso uiteraard graag poserend als de viriele, liefst halfnaakte macho, Matisse al vroeg oudemanachtig, maar eveneens allerminst tegen zijn zin voor de fotograaf poserend met zijn meisjes.
            Welke schilder huurt nog een model in heden ten dage? Zo goed als onvoorstelbaar toch? Niet alleen vanwege het feit dat er nauwelijks nog figuratief en naar de aanschouwing wordt getekend en geschilderd. Lucian Freud deed het nog, en David Hockney doet het nog.
            Wat ik anno 2018 stuitend vind, vond ik eigenlijk in 1918 of 1939 ook al: zo’n jongedame die in blotekontpose gefotografeerd moet kunnen worden, ja, ook door de beroemde fotograaf Brassaï (hieronder te zien met mij op mijn beurt fotograferend zichtbaar in het glas).
In mijn jaren op de kunstacademie heb ik menige geheel naakte dame of heer getekend, zowel bij het vak modeltekenen als bij anatomisch tekenen, maar je kwam daarbij niet op het onzalige idee om daar een foto van te (laten) maken.
            Wie gaat er, buiten de wereld van de kunst, überhaupt zo op een bank liggen? Wat me verder opvalt aan deze foto is de geringe afstand van Matisse tot zijn model, zeker gezien het formaat van zijn tekenpapier. Zo heb je als waarnemer helemaal geen overzicht. Of zou hij alleen de billen of alleen de voeten hebben zitten tekenen? Natuurlijk niet, Brassaï kon een te grote afstand niet gebruiken voor zijn fotocompositie, bijgevolg poseert Matisse hier als kunstenaar, als een artistiek poseur!
            Of zie deze opname:
Als er, bij die geringe afstand, nog een Picassoportret zou ontstaan, met het ene oog hoger dan het andere, de neus omgeklapt… Maar er komt natuurlijk een keurig Matissekopje uit! Zou dat worden bedoeld met de titel van de expositie, ‘La comédie du modèle’? Haha, natuurlijk niet, daarvoor is de kunst veel te statusverhogend voor de cultuurbobo’s. En dat hebben de heren Picasso en Matisse uiteraard altijd heel goed in de smiezen gehad.
            Zoals gezegd ben ik een Picassofan. Niet steevast maar heel vaak sta ik versteld van de raakheid van Picasso’s lijnvoering, niet alleen in abstracte zin, maar ook in de anatomische suggestiviteit ervan.
            Uit ervaring weet ik dat handen (en ook voeten) tot de moeilijkste door een tekenaar te vatten anatomische details behoren. Bij het beoordelen van een getekende of geschilderde mensfiguur kijk ik onwillekeurig vrijwel meteen naar de verbeelding van handen, met vingers uiteraard. Rembrandt bijvoorbeeld, die kon er wat van! En lopend door de ruimten van het Matissemuseum valt het me bijna ogenblikkelijk weer op: hoe Picasso het in zijn vingers heeft! Maar Matisse? Vaak moffelt die handen en voeten weg, of hij komt er hoegenaamd niet aan toe. Op een gegeven moment sta ik voor een tekening waarin Matisse ook zijn eigen tekenende handen heeft meegetekend. Het is pijnlijk om te zien: eveneens uit ervaring weet ik dat menige ongetalenteerde scholier het er niet slechter vanaf zou brengen…
Zeker, de man heeft mooie dingen gemaakt. Maar die zijn, zoals gezegd, onder meer in Parijs te zien. En wat hij wellicht had moeten laten: tot op hoge leeftijd doorgaan, dat wil zeggen, toen hij het fysiek eigenlijk niet meer aankon. Zoiets is wellicht geriatrisch therapeutisch heel positief, maar niet in artistiek opzicht.
Zelf schijnt hij zijn werk in de Chapelle du Rosaire in Vence, dat hij na zijn tachtigste maakte, als een meesterwerk te hebben beschouwd (in de paar jaar die hij erna nog leefde). Ik heb meer dan één poging gedaan om dat ook zo te zien. Dit jaar probeer ik het niet nog eens.
            Overigens maakte Picasso op die leeftijd…
[…]
Op de tweede verdieping van de Villa Masséna, met zijn fraaie tuin aan de Promenade Des Anglais, de tentoonstelling ‘Je suis jazz’ – 70 jaar jazzfestival Nice. Over ‘nu niet meer kunnen’ gesproken: een geweldig combo bestaande uit drie levensgrote spelende automaatnegers, als ik dat woord nog mag gebruiken, zoals echte jazznegers aan de Côte d’Azur blijkbaar ooit hoorden te zijn. Zou daarom dat casino in zee nooit meer zijn herbouwd?
[wordt vervolgd]