maandag 23 juli 2018

BONAIRE



We aten thuis haast nooit biefstuk, hoewel mijn vader er dol op was. Hij bakte zijn met een broodmes gekerfd en platgeslagen malse stukje zelf in roomboter, zo kort dat het in zacht bloed lag wanneer zijn mes er doorheen gleed op het bord. Zo heb ik het nu ook het liefst. Toen ik zes was lustte ik die rauwheid niet. Gelukkig dus, biefstuk aten we thuis haast niet.
            Wellicht was dat anders in het huis van een oom en tante die we om de zoveel weken een middag bezochten. Ik mocht dan de gesprekken verlaten, de cognacglazen en de lucht van sigaren, en ik trok me in de kamer van de twee nichtjes terug. Daar waren de twee boeken al voor me gereedgelegd. Het waren grote groene albums, waarin tussen de tekst allemaal gekleurde plaatjes waren geplakt. In het ene Indië en Papoea, in het andere Suriname, Curaçao, Aruba en Bonaire. Ook de gordijnen waren al dichtgeschoven. Ik zag het oudste nichtje al met de zwarte doek in haar handen staan. Ik ging op het vloerkleed zitten, met mijn benen recht vooruit, zo dat mijn voeten net onder een laag kastje staken, zodat ik niet al te snel op kon staan om een spelbreker te zijn. Het nichtje met de doek zat op haar knieën achter me. Ik had de handen al op de rug gedaan. Ze werden met een touw bijeengebonden. Daarna werd me de blinddoek omgeknoopt. Het meisje hield een hand op mijn linkerschouder. Met haar rechtervingers kneep ze mijn neusschelpen tegen het ploegschaarbeen, waardoor mijn mond voorlopig openstond. Toen werden me door het jongere meisje allerlei dingen tegen de lippen en in de mond gebracht en ik moest zeggen wat ik voelde dat het was.
            Soms was het erg eenvoudig, bijvoorbeeld een knotje wol of een lepeltje, maar het kon ook gevaarlijk zijn, een verwarmde open schaar, of bijna niet te raden, want zowel een stukje appel als een snipper ui smaakten met gesloten neus en ogen helemaal nergens naar. Wel gebruikte ik mijn oren om aan het giechelen te horen wat ze nu weer hadden bedacht.
            Vanzelfsprekend had ik langzamerhand voldoende ervaring gekregen om te weten wanneer het einde van het spel op til was en ik in de boeken mocht gaan bladeren. De vingers op mijn linkerschouder drukten dan dieper en trokken enigszins krom. Het jongste nichtje (maar soms was het ook het oudste) was weer boven mijn blote knieën gaan staan, dat merkte ik, want ze stond aan weerszijden met haar roodgelakte schoentjes tegen mijn benen. Mijn neus werd iets meer naar boven getrokken. Mijn tong was al in de lucht met zoeken begonnen. En daar kwam het allemaal bij elkaar, mijn tastende tong, mijn stulpende lippen en de lauwe biefstuk, want dat was het altijd op het laatst, dat wist ik zeker, ondanks dat de meisjes me steeds probeerden te misleiden door me twee vlezige randen naast elkaar voor te houden. Maar ze hadden de biefstuk natuurlijk dubbelgevouwen! Weet je het zeker? Ik keurde nog eens. Het gebruik van de tanden was verboden. Ja, ja, een dubbele biefstuk en die is niet gaar! Alleen de geur, die vond ik vreemd, want het gebeurde weleens dat het nichtje achter me mijn neus even losliet om haar eigen vingers samen met mijn tong en lippen te laten voelen, waarbij ik me voorstelde dat ook zij dan haar ogen gesloten hield. Bij de geur zag ik de zee en de vissen in dat diepe gebied. Maar hoe onwaarschijnlijk was dat, want de zee die kende ik toen nog niet. Hoogstens van de plaatjes die me wachtten. Bonaire. Warme passaat. Caribisch. De wind het hele jaar door vanuit zee. En op de gele stranden de dividivibomen. Die groeiden in de richting mee.

*
Uit Slapende hazen, 1985 © HB