vrijdag 6 juli – nice. Les Bleus winnen hun
kwartfinalewedstrijd van het Wereldkampioenschap Voetbal in Rusland.
Onaangename taferelen van ‘euforie’ aan zee op de Quai des États-Unis ter
hoogte van de Cours Selaya. Supporters vieren feest door auto’s tot stoppen te
dwingen en op dak en motorkap te roffelen of er zelfs op te springen. Almaar
meer autorijders proberen met de schrik om het hart te keren voordat ze de fuik
in moeten. De gendarmerie besluit het stuk weg (in het verlengde van de
Promenade Des Anglais) voor verkeer af te zetten en er verschijnen gehelmde
mannen met schilden en wapenstokken. Ik voel me er zeer onprettig bij, bijna
schuldig zelfs, omdat ook ik naar televisie-uitzendingen van wedstrijden van
een stel bizar rijke getatoeëerde knullen kan zitten kijken en daarbij kreten
slakend kan opspringen, terwijl ik weet en hier weer zie hoe al te graag ‘het
volk’ zich ‘als volk’ wil laten ophitsen – niet alleen door sport. Of is hier
geen sprake van ‘het volk’ maar van ‘de meute’? – Het besef dat Armando dood is
schiet weer even door me heen. – Wat zegt Canetti ook alweer over de meute in Masse und Macht? ‘De meute bestaat uit
een groep opgewonden mensen die niets heviger verlangen dan meer te zijn.’ Het is even triest als
beangstigend. Menselijk en toch persoonlijk onbegrijpelijk voor me, want heb ik
me niet altijd in een groep, welke groep dan ook, minder in plaats van meer
gevoeld?
Rumoerig is het ook op de Cours Selaya, zodat
we van onze traditionele eerste pastis op het terras van La Civette Du Cours
afzien en het richting Place Garibaldi gaan zoeken.
[…]
Verschijnsel dat ik tot op heden niet kan verklaren:
in Nice, net als in de andere steden aan de Côte d’Azur, dat wil zeggen, direct
aan zee, zijn talrijke eetgelegenheden waar ze oesters opdienen, net als andere
fruits de mer, ‘zeevruchten’, een
eufemistische benaming waar ik maar niet aan kan wennen. In Vence, niet veel
meer dan tien kilometer van de kust, staat bij geen enkel restaurant in het
oude centrum een oester op het menu. Ja, wel een pannetje mosselen, maar waar
in Frankrijk krijg je dat niet? Ach, verderop, in het mondaine kitschkunstdorp
Saint-Paul-de-Vence zul je vast wel weer Roumégous, Bouzigues en Papillons
kunnen krijgen. ‘Je vous écoute,’ zegt de garçon van Café de Turin aan de Place Garibaldi, alsof hij gedachten
kan lezen. De Roumégous en Papillons komen van de Franse Atlantische kust, zegt
hij. Maar de Bouzigues uit het middellandsezeewater bij Sètes. Dus te zien
vanaf Paul Valéry’s kerkhof aan zee, stelt iets in me mij ogenblikkelijk voor:
‘Ce toit tranquille, où marchent les
colombes, / Entre les pins palpite, entre les tombes.’
Raak
ik gaandeweg niet vreselijk verliteratuurd? ‘Ja!’ claxonneren de auto’s met
blauw-wit-rode vlaggen uit de ramen. En onder het genot van een zilte smaak,
koel met Muscadet doorspoeld, gaan nu de Rode Duivels Brazilië verslaan. Ja!
zaterdag 7 juli –
nice.
Het archeologisch museum van Cimiez biedt een
kleine expositie van door duikers gevonden getuigen van het ooit zo markante
negentiende-eeuwse casino met zijn theaterzaal en restaurant in zee: stukken
serviesgoed, tegelwerk… Curieus dat men dit bouwsel verloren heeft laten gaan,
terwijl het nog steeds in de kaartenmolen van elke souvenirwinkel te vinden is.
Musée Matisse er pal naast biedt de expositie
‘Matisse et Picasso, la comédie du modèle’,
met foto’s en werk van Matisse en Picasso. Ik geloof dat ik geen Matissefan
ben, in elk geval niet zoals ik een Picassofan ben. Sowieso zijn de beste
werken van Matisse niet te vinden in musea als deze, maar in Parijs. Dat geldt
zeer zeker ook voor Picasso. (En net zo voor Bonnard die verderop, boven
Cannes, woonde en werkte.)
Waarom
nu deze tentoonstelling? Willekeur in de zin van ‘wat zullen we nu weer eens
voor een thema verzinnen’? Hoogst waarschijnlijk. Of een provocatief bedoelde
zet in deze Me Too-tijden, iets wat
nu niet meer zou kunnen? Hoogst onwaarschijnlijk. Maar waarschijnlijk kijk ik wel
anders dan voorheen naar de foto’s van de twee schildermatadoren met hun
modellen. Picasso uiteraard graag poserend als de viriele, liefst halfnaakte
macho, Matisse al vroeg oudemanachtig, maar eveneens allerminst tegen zijn zin
voor de fotograaf poserend met zijn meisjes.
Welke
schilder huurt nog een model in heden ten dage? Zo goed als onvoorstelbaar
toch? Niet alleen vanwege het feit dat er nauwelijks nog figuratief en naar de
aanschouwing wordt getekend en geschilderd. Lucian Freud deed het nog, en David
Hockney doet het nog.
Wat
ik anno 2018 stuitend vind, vond ik eigenlijk in 1918 of 1939 ook al: zo’n
jongedame die in blotekontpose gefotografeerd moet kunnen worden, ja, ook door
de beroemde fotograaf Brassaï (hieronder te zien met mij op mijn beurt
fotograferend zichtbaar in het glas).
In mijn jaren op de kunstacademie heb ik
menige geheel naakte dame of heer getekend, zowel bij het vak modeltekenen als
bij anatomisch tekenen, maar je kwam daarbij niet op het onzalige idee om daar een
foto van te (laten) maken.
Wie
gaat er, buiten de wereld van de kunst, überhaupt zo op een bank liggen? Wat me
verder opvalt aan deze foto is de geringe afstand van Matisse tot zijn model,
zeker gezien het formaat van zijn tekenpapier. Zo heb je als waarnemer helemaal
geen overzicht. Of zou hij alleen de billen of alleen de voeten hebben zitten
tekenen? Natuurlijk niet, Brassaï kon een te grote afstand niet gebruiken voor
zijn fotocompositie, bijgevolg poseert Matisse hier als kunstenaar, als een
artistiek poseur!
Of
zie deze opname:
Als er, bij die geringe afstand, nog een
Picassoportret zou ontstaan, met het ene oog hoger dan het andere, de neus
omgeklapt… Maar er komt natuurlijk een keurig Matissekopje uit! Zou dat worden
bedoeld met de titel van de expositie, ‘La
comédie du modèle’? Haha, natuurlijk niet, daarvoor is de kunst veel te statusverhogend voor de cultuurbobo’s.
En dat hebben de heren Picasso en Matisse uiteraard altijd heel goed in de
smiezen gehad.
Zoals
gezegd ben ik een Picassofan. Niet steevast maar heel vaak sta ik versteld van
de raakheid van Picasso’s lijnvoering, niet alleen in abstracte zin, maar ook
in de anatomische suggestiviteit ervan.
Uit
ervaring weet ik dat handen (en ook voeten) tot de moeilijkste door een
tekenaar te vatten anatomische details behoren. Bij het beoordelen van een
getekende of geschilderde mensfiguur kijk ik onwillekeurig vrijwel meteen naar
de verbeelding van handen, met vingers uiteraard. Rembrandt bijvoorbeeld, die
kon er wat van! En lopend door de ruimten van het Matissemuseum valt het me
bijna ogenblikkelijk weer op: hoe Picasso het in zijn vingers heeft! Maar
Matisse? Vaak moffelt die handen en voeten weg, of hij komt er hoegenaamd niet
aan toe. Op een gegeven moment sta ik voor een tekening waarin Matisse ook zijn
eigen tekenende handen heeft meegetekend. Het is pijnlijk om te zien: eveneens
uit ervaring weet ik dat menige ongetalenteerde scholier het er niet slechter
vanaf zou brengen…
Zeker, de man heeft mooie dingen gemaakt.
Maar die zijn, zoals gezegd, onder meer in Parijs te zien. En wat hij wellicht
had moeten laten: tot op hoge leeftijd doorgaan, dat wil zeggen, toen hij het
fysiek eigenlijk niet meer aankon. Zoiets is wellicht geriatrisch therapeutisch
heel positief, maar niet in artistiek opzicht.
Zelf schijnt hij zijn werk in de Chapelle du
Rosaire in Vence, dat hij na zijn tachtigste maakte, als een meesterwerk te
hebben beschouwd (in de paar jaar die hij erna nog leefde). Ik heb meer dan één
poging gedaan om dat ook zo te zien. Dit jaar probeer ik het niet nog eens.
Overigens
maakte Picasso op die leeftijd…
[…]
Op de tweede verdieping van de Villa Masséna,
met zijn fraaie tuin aan de Promenade Des Anglais, de tentoonstelling ‘Je suis jazz’ – 70 jaar jazzfestival
Nice. Over ‘nu niet meer kunnen’ gesproken: een geweldig combo bestaande
uit drie levensgrote spelende automaatnegers, als ik dat woord nog mag
gebruiken, zoals echte jazznegers aan de Côte d’Azur blijkbaar ooit hoorden te
zijn. Zou daarom dat casino in zee nooit meer zijn herbouwd?
[wordt vervolgd]