We aten thuis haast nooit biefstuk, hoewel
mijn vader er dol op was. Hij bakte zijn met een broodmes gekerfd en
platgeslagen malse stukje zelf in roomboter, zo kort dat het in zacht bloed lag
wanneer zijn mes er doorheen gleed op het bord. Zo heb ik het nu ook het liefst.
Toen ik zes was lustte ik die rauwheid niet. Gelukkig dus, biefstuk aten we
thuis haast niet.
Wellicht
was dat anders in het huis van een oom en tante die we om de zoveel weken een
middag bezochten. Ik mocht dan de gesprekken verlaten, de cognacglazen en de
lucht van sigaren, en ik trok me in de kamer van de twee nichtjes terug. Daar
waren de twee boeken al voor me gereedgelegd. Het waren grote groene albums, waarin
tussen de tekst allemaal gekleurde plaatjes waren geplakt. In het ene Indië en
Papoea, in het andere Suriname, Curaçao, Aruba en Bonaire. Ook de gordijnen
waren al dichtgeschoven. Ik zag het oudste nichtje al met de zwarte doek in
haar handen staan. Ik ging op het vloerkleed zitten, met mijn benen recht
vooruit, zo dat mijn voeten net onder een laag kastje staken, zodat ik niet al
te snel op kon staan om een spelbreker te zijn. Het nichtje met de doek zat op
haar knieën achter me. Ik had de handen al op de rug gedaan. Ze werden met een
touw bijeengebonden. Daarna werd me de blinddoek omgeknoopt. Het meisje hield
een hand op mijn linkerschouder. Met haar rechtervingers kneep ze mijn neusschelpen
tegen het ploegschaarbeen, waardoor mijn mond voorlopig openstond. Toen werden
me door het jongere meisje allerlei dingen tegen de lippen en in de mond
gebracht en ik moest zeggen wat ik voelde dat het was.
Soms
was het erg eenvoudig, bijvoorbeeld een knotje wol of een lepeltje, maar het
kon ook gevaarlijk zijn, een verwarmde open schaar, of bijna niet te raden,
want zowel een stukje appel als een snipper ui smaakten met gesloten neus en
ogen helemaal nergens naar. Wel gebruikte ik mijn oren om aan het giechelen te
horen wat ze nu weer hadden bedacht.
Vanzelfsprekend
had ik langzamerhand voldoende ervaring gekregen om te weten wanneer het einde
van het spel op til was en ik in de boeken mocht gaan bladeren. De vingers op
mijn linkerschouder drukten dan dieper en trokken enigszins krom. Het jongste nichtje
(maar soms was het ook het oudste) was weer boven mijn blote knieën gaan staan,
dat merkte ik, want ze stond aan weerszijden met haar roodgelakte schoentjes
tegen mijn benen. Mijn neus werd iets meer naar boven getrokken. Mijn tong was
al in de lucht met zoeken begonnen. En daar kwam het allemaal bij elkaar, mijn tastende
tong, mijn stulpende lippen en de lauwe biefstuk, want dat was het altijd op
het laatst, dat wist ik zeker, ondanks dat de meisjes me steeds probeerden te
misleiden door me twee vlezige randen naast elkaar voor te houden. Maar ze
hadden de biefstuk natuurlijk dubbelgevouwen! Weet je het zeker? Ik keurde nog eens.
Het gebruik van de tanden was verboden. Ja, ja, een dubbele biefstuk en die is
niet gaar! Alleen de geur, die vond ik vreemd, want het gebeurde weleens dat
het nichtje achter me mijn neus even losliet om haar eigen vingers samen met
mijn tong en lippen te laten voelen, waarbij ik me voorstelde dat ook zij dan
haar ogen gesloten hield. Bij de geur zag ik de zee en de vissen in dat diepe gebied.
Maar hoe onwaarschijnlijk was dat, want de zee die kende ik toen nog niet.
Hoogstens van de plaatjes die me wachtten. Bonaire. Warme passaat. Caribisch.
De wind het hele jaar door vanuit zee. En op de gele stranden de dividivibomen.
Die groeiden in de richting mee.
*
Uit Slapende hazen, 1985 © HB