dinsdag 9 oktober 2012

SAMIOTISCHE NOTITIES (21/9-5/10) 5


[vervolg van de vorige post]

Hoe zou dat dionysische pessimisme er dan in esthetisch, zowel inhoudelijk als vormtechnisch opzicht uit moeten zien? Het zou in elk geval niet romantisch moeten zijn. Met andere woorden: het moet voortkomen uit de ervaring, het besef van de onuitputtelijkheid van het leven, van alle bestaan. En uit een instemmend besef daarvan, dat wil zeggen, zowel instemmend met die onuitputtelijkheid en dus onoverschrijdbaarheid in se, als ook met het er deel van uitmakende besef ervan. ‘Pessimistisch’ in die zin dat geen verdere, nog te bereiken externe of interne waarde van dit zijn wordt verondersteld. In die zin dus nihilistisch. Qua inhoud en vormgeving intussen ‘dionysisch', een adjectief dat Nietzsche gebruikt in plaats van ‘klassiek’, omdat hij dat woord te afgesleten vindt. Maar die reden zegt wel veel over het uiterlijk, de gedaante waarin of waarmee dit dionysische pessimisme zich zou presenteren, namelijk niet als afbraak of oeverloosheid, maar veeleer als ‘nogal’ vormvast, als – om een van vele mogelijke voorbeelden te noemen – een sonnetvorm die er plezier aan beleeft te beseffen (door dit besef structureel en/of semantisch te incorporeren) dat zijn ‘klassieke' wil tot vereeuwiging deel is en blijft van de dionysische instemming met het almaar wordende zijnde. Of het gebruik van rijm, niet als dichtlijm, maar omdat het plezier geeft, niet alleen qua klank, niet in de laatste plaats ook vanwege de suggesties die het (de dichter zowel als de lezer) aan de hand doet.
          De Dionysos van Friedrich Nietzsche is allerminst een ordeloze stampeimaker, een hooliganachtige relschopper of een bandeloos feestnummer. Uitgelaten is zijn gevolg, maar dat altijd nog binnnen zijn ‘nogal’ geordende stoet. Verkeerd is het ook te veronderstellen dat Nietzsche een fanatiek destructivisme of anarchisme zou voorstaan en propageren. Wie het effect van ‘degene die vernielt, vernielen moet, omdat het bestaande, ja, alle bestaan, al het zijn hem furieus maakt en ophitst’ wil begrijpen ‘moet maar eens van dichtbij naar onze anarchisten kijken,’ zegt hij.
          In het zogeheten Lenzerheide-Fragment van 10 juni 1887 geeft hij antwoord op de vraag wie volgens hem de sterksten zullen blijken:
‘De matigsten, zij die geen externe geloofsartikelen nodig hebben, zij die niet alleen erkennen dat er heel wat onzin en toeval bestaat, maar daar ook van houden, zij die zich een aanzienlijk in waarde verminderde mens kunnen indenken zonder daardoor klein en zwak te worden: zij die het meest gezond zijn, die tegen de meeste malheurs zijn opgewassen en daarom niet zo bang zijn voor malheurs – mensen die zeker zijn van hun macht en die de bereikte kracht van de mens met welbewuste trots representeren.’
Zeker zijn van je macht, dat betekent hier allerminst macht hebben over je medemens of de aarde, maar juist hartgrondig bezield instemmen met je basale onmacht.
Hierna sluit Nietzsche het fragment af met een enkele, losse vragende zin: ‘Hoe zou zo’n mens aan de eeuwige wederkeer denken?’
Licht euforisch tollend, zou ik denken. Hij zou (be)denken dat hij zichzelf die vraag stelt binnen zo’n eeuwige wederkeer zelf, dat het denken aan zo’n eeuwige wederkeer dus ook weer…, enzovoort, ad infinitum.
Maar concreter: ik zit dit noterend te denken op het terras van een appartement op een Egeïsch eiland, kijk even op van mijn schrijfblok, links naar de meerkleurige bloemhoofdjes van de wisselbloem, naar de vlinderpop tegen de witgekalkte muur, recht vooruit naar het gebladerte van drie meerstammige olijfbomen – en je dan indenken dat dit allemaal, precies zo, elk blaadje, hier, daar, als in een onophoudelijke ervaring van een ervaring van een déja vu…

wordt vervolgd