Benno Barnard laat me weten grotendeels mee
te kunnen gaan met mijn gepruts aan een Nijhoffgedicht. Alleen over het slot heeft hij een andere
mening. Volgens hem zit de mist in het hoofd van de arrogante ‘hij’ die door de
werkelijkheid van de ‘kleine luiden’ uit zijn wereldvreemdheid wordt gewekt. ‘Voor
mij wringt alleen de vermenging van het visuele en het akoestische,’ merkt hij
nog op.
Hier
nogmaals mijn ‘ontsonnette’ versie, maar nu met de regels 9, 10 en 12 van
Benno:
Hij
was vroeg naar bed gegaan
maar
kon niet slapen. Het was volle maan.
Uit
een café wat verder klonk dansmuziek.
Hij
stond op, kleedde zich gauw weer aan,
snelde
de drie trappen af en begaf zich
tussen
de mensen op straat.
Hij
kreeg een tafeltje bij de muziek.
De
drukte rondom stoorde hem, maar
toen
hij de gezichten zag begonnen
die
een voor een iets te beduiden,
herinneringen,
kinderliedjes, dromen,
en
in de dichte mist alarm te luiden.
Ik ben niet dol op gedroom in de kunsten. Zo
gauw gebeurtenissen in een roman of beelden in een speelfilm als ‘gedroomd’ blijken
te moeten worden gezien, haak ik veelal af. Toch houd ik intussen, mede vanwege dat
wringen van beeld en geluid, en de vervreemdende nadruk op ‘mist’ middels het stellige lidwoord, als probeersel de mogelijkheid open dat het om een toch nog gekomen
slaap met droom gaat, waarbij ik de regels zoveel mogelijk uitkleed:
Lag
al vroeg in bed maar
kon
niet slapen. Volle maan.
Van
ergens dansmuziek.
Eruit,
kleren aan, trap af,
tussen
de mensen in,
een
tafeltje bij de muziek.
De
drukte rondom stoorde me,
maar
toen ik de gezichten zag
begonnen
die iets te beduiden,
herinneringen,
wensen, kinderlied.
Er
luidde een alarmklok in de mist.
Lag
al vroeg in bed, volle maan,
dansmuziek,
kon niet slapen, dacht ik.