Uit mijn getob met Nijhoffs gedicht ‘De twee nablijvers’ diende zich in nachtelijke halfslaap dit aan:
te kleine troostgedachte
Geen
achtertuinappels meer
want
geen bloesem geen blad waar
eens de stam een boomkroon had.
Een
en al gat waar de vrouw
van
achter haar raam zag dat ze
wuivende
man en kinderen had.
Eens
komt een nachtegaal drinken
in
de onherkenbaarheid van een stad.