Alle brieven die ik je ooit schreef zomaar teruggekregen,
al die van jou aan mij gerichte erbij genomen
– jouw kleine
in zijn fijne regelmaat zo ingetogen handschrift,
het mijne
met zijn halen omhoog en lussen omlaag. Zonder
omwegen,
zonder ook maar iets te hebben herlezen, heel
het pak
versnipperd en al die snippers toen in de
fik. Want, man,
we schreven elkaar toch nooit voor dit ooit
jijloos latere ik!
Dat wat op begraafplaats Sint Barbara een
meter diep onder
een graftak in de winterregen ligt telt
natuurlijk niet meer
mee en straks schijnt daar die meizon weer om
de met grind,
marmer, arduin bedekte aarde de schijn te
geven van eeuwig
bewoonbare gaarde waar ik bij je naamplaat –
wat een nephuis-
nummer met al die getallen – als boven een deur
die is om-
gevallen voor gek sta met rozen, hoewel
goedkope, machinaal
geplukt, want wat is het voor onzin, John, om
me er dit gedicht
dan bij te laten murmelen als een brief alsnog
aan jou gericht!
© hb 2019