Onlangs verscheen in een kloeke uitgave weer een verzameling van Benno Barnards dagboeken, dit keer die van juli 2019 tot januari 2022. Als zodanig een vervolg op verzamelingen als Zingen en creperen (2019) en Dagboek van een landjonker (2013). Maar het curieuze van de recente verzameling is dat deze uitmondt in een roman – Benno Barnards tot nu toe enige –, een roman waarnaar de hele uitgave vernoemd is: Afscheid van de handkus.
Met
een paar anderen had ik twee jaar geleden de eer die roman al kort na zijn
ontstaan te mogen lezen.
Hieronder
mijn eerste reactie toen (april 2021) aan de auteur en (met zijn toestemming)
diens antwoord daarop.
****
Je moet je
er dit bij voorstellen, Benno: ik zit aan mijn bureau voor mijn pc-scherm om de
tekst erop te lezen en sta ongeveer elke tien minuten op om heen en weer door
mijn atelier te banjeren, daartoe aangezet door het branden en steken in mijn
liezen, bekken, billen, bovenbenen, zonder echt soelaas te vinden. Ik word dus
onophoudelijk afgeleid door fysiek getreiter.
Maar nu heb
ik je Nathan Raab een eerste keer helemaal gelezen. En nu vervloek ik mijn
tegenwerkend lijf eens te meer omdat ik niets liever zou doen dan er meteen
voor de tweede keer aan beginnen. Want er zijn raadsels, vragen die beantwoord
willen en moeten worden – of vragen willen blijven.
Ik heb tot
nu toe gelezen zonder aantekeningen te maken. Dat zal bij de tweede lezing wel
moeten gebeuren, vooral om de namen en gebeurtenissen op een rijtje en in hun
verband te kunnen krijgen.
Niemand in
ons taal- en leefgebied behalve jij kan zoiets schrijven.
Inhoudelijk/feitelijk: het is alsof je zelf in Kakanië en wat daarvan geworden
is bent geboren en getogen. Je bent in de loop van de tijd wel heel vertrouwd
en verbonden geraakt met dat gebied en zijn geschiedenis. De gegevens die je
inzet komen er allemaal als zo vanzelfsprekend en persoonlijk gekend uit (dus
niet opgezocht en er vervolgens in geconstrueerd). De tekst (of de
vertelinstantie) is een bouwsel en geen constructie. Wat allerminst betekent
dat het geheel niet geraffineerd in elkaar zit. Een voorbeeld: op het eind van
het ‘eigenlijke’ boek geef je er als lezer onmiddellijk nog een vervolg aan
omdat je al uit het voorwoord weet dat Nathan en Masja een kind hebben.
En
stilistisch doe je niet onder voor een zekere, voor de communisten gevluchte
Rus die een Joodse Russin huwde, een kind met haar kreeg in Berlijn (waar zijn
vader werd vermoord) en die vervolgens met zijn gezinnetje voor de fascisten
naar Amerika moest vluchten. (Kijk, in dat bizarre levenslot zitten ook al
parallellen met het Raab-lot…) Fraaie, rake beelden te over.
Het is
tegelijkertijd – hoe kan het anders – ten enenmale een Benno Barnard-boek, met
zowel de Barnardiaanse hang-ups als de toon.
Aanvankelijk
had ik nog wel eens het idee te veel feiten en historische omstandigheden
voorgeschoteld te krijgen, maar zeker na of tijdens de biecht van Alajos Kurucz
had ik behoefte om al die gegevens teruglezend te gaan raadplegen. Goed vind ik
dat de verteller, Nathan Raab, die bekentenis van Kurucz niet dicht gaat
analyseren: is dat geschrift authentiek, zo ja, wat betekent dat dan?
Geschiedkundig kennelijk van weinig extra betekenis, maar…
Hoofdstuk 19
lijkt me scharnierpunt én orgelpunt van het geheel. Het brengt mij als lezer
ertoe alles wat ik ervoor en erna las met andere ogen te bekijken. Maar door
welke bril? Wie is eigenlijk die Ivan? Misschien een nakomeling van Kurucz? En
Kurucz is dus een van de moordenaars van Nathans overgrootouders en het andere
joodse echtpaar.
Is – een
vraag aan jou als architect van het geheel – die kwestie überhaupt voor 100%
dicht te analyseren als ik maar als een goede detective mijn speurwerk in de
tekst verricht? Ik vermoed van niet.
Waarom lijkt
het handschrift op dat van Princip? Misschien moet ik dat symbolisch zien?
Omdat Princip op zich eigenlijk niet zo veel voorstelde, maar… Vragen, vragen.
Hoe dan ook
wekt het geheel bij mij de indruk van een soort nostalgie naar een tijd en
gebied met bepaalde ‘beschaafde’ omgangsvormen, maar van een nostalgie met een
duistere ondertoon, want het betreft ook een drukketel waarin en waardoor het
mis gaat zo gauw de deksel eraf is. Die viervoudige moord op ‘zomaar’ twee
joodse echtparen zo gauw het vervolgen en vermoorden van joden gerechtvaardigd
lijkt, is daar niet zozeer een voorbeeld als wel het bewijs van.
Het boek
begint te zoemen en te gonzen hoe meer ik erover en erin probeer te denken.
Het groeit
intussen over zijn concrete paginaomvang heen, het rijst en rijst in de lezer
als zijn oven.
Het moet
worden herlezen, naar lijf!
****
Je
hebt buitengewoon goed gelezen, ondanks je lijf - in die zin, dat je reactie
min of meer precies die is waarvoor ik vooraf getekend zou hebben.
Het
boek is, allereerst, voor mijzelf een hoogst dringend geschrift, de summa van
mijn denk- en leefwereld. En als dusdanig is het ook door mijn drie lezers tot
nu toe herkend. Dat is erg belangrijk voor me. Het mag niet zomaar een 'goed
boek' zijn, het moet zijn wat mijn zus zei: een Engels kinderboek voor
volwassenen; wat Peter zei: een boek dat me uit mijn slaap hield; en bovenal
wat jij zegt: een boek dat niemand anders had kunnen schrijven. Ik geloof (en
hoop) dat je gelijk hebt met je opmerkingen over de stijl (die het verhaal op
veel plaatsen heeft voortgebracht, gecreëerd: ik heb nergens zitten zwoegen op
de schriftuur, het stroomde in die drie weken uit me) en de 'bouw' die geen
constructie is. Ik had een half velletje met een ruwe schets van het boek en
vervolgens schreef ik het in wat niet alleen achteraf een koortsdroom lijkt.
Zeker,
er staan de nodige historische uitweidingen in - misschien zou dat iets minder
kunnen, maar hier geldt: als het perfect was, was het minder goed.
Dat
zeg ik zonder enige arrogantie. Ik kijk zelf stomverbaasd naar dit boek. Het is
een summa, nogmaals.
En
op een of andere manier is de wijze van ontstaan, de noodzaak van de
samenvatting van mijn wereld, ook de reden dat ik zelf evenmin weet hoe dat
precies zit met de sleutelfiguur: Ivan.
In
dat verband: het hele boek is fictie. Het is niet autobiografisch in de
gebruikelijke zin. Niets erin is 'zo' gebeurd. de personages zijn allemaal
verzonnen. Maar allemaal samen vormen ze
'mij' (dat hoef ik je niet uit te leggen), plus nog iemand, Ivan... van wie ik
zou kunnen bedenken dat hij een metaschrijver is, een demiurg, een
sprookjesfiguur, een uit Bruno Schulz weggelopen raadsel... Ik kan zelf, als
lezer, redenen bedenken waarom het stukje handschrift 'van Princip' zo goed
vervalst is. Waarom het vervolg mogelijk in een andere hand is geschreven. Ik
kan een variant zien waarin de biecht van Kurucz authentiek is, maar ook een
waarin Ivan het verhaal van Kurucz kent en de behoefte heeft het aan het
nageslacht door te geven. Maar hoe weet hij dan dat de familie Raab in Subotica
is? Heeft hij ze bespioneerd? Waarom is hij verdwenen? Ook hierop kan ik
antwoorden bedenken, maar het is - weet ik, zonder het precies te kunnen
verklaren - absoluut noodzakelijk dat het niet wordt uitgelegd. Dat is nu juist
het kinderboekaspect, het surreële, het mythische zo je wil. Je hebt dus groot
gelijk met je vermoeden dat het niet 'dicht te analyseren' valt. Er blijft een
creatieve rest, om zo te zeggen.
Is
hoofdstuk 19 een scharnier? Zeker, ook daarin heb je gelijk. Maar het hele boek
zit vol scharnieren, spiegels, verwijzingen en omkeringen. Een van de
'impliciete' thema's in 19 is de manier waarop je historische gebeurtenisssen
vertelt dan wel verdraait of zelfs vervalst. Want ik weet ook niet zeker of
Alajos in zijn biecht de feiten wat hemzelf betreft niet fraaier voorstelt en
bijvoorbeeld wel een kogel in een van de vier Joden heeft gepompt, in plaats
van de gevel te raken. En dan - al door jou gezien - de zo geliefde, zo
beschaafde wereld van het oude Europa, waar de handkus in de moord verandert:
ook (en misschien vooral dat) is het afscheid uit de titel.
Twee
dingen die ik zelf besefte tijdens het lezen verklap ik je graag. (1) Onbewust
moet bij de verhouding tussen chemie en alchemie de notie van Rimbauds
l'alchimie du verbe hebben meegespeeld. En (2) vader Raab wordt opgesloten in
een kamer met tralies voor het raam, maar die tralies worden beschreven als
nagenoeg onzichtbaar... Zo ook zijn alle personages opgesloten in hun 'kamer'
(leven, verleden, noodlot, liefde enzovoorts) zonder die als een gevangeniscel
te ervaren.
Niets
van al deze dingen heb ik van tevoren bedacht. Mijn aantekeningen vormden meer
een poging tot ordening van een vaag besef dan iets anders. Het enige werkelijk
rationele was dat ik nauwkeurig heb nagerekend of alle jaartallen klopten -
daar ben ik als een historicus te werk gegaan.
Nog
iets is dat het boek kort moest zijn: zo koortsachtig als de geestelijke
toestand waarin het ontstaan is (welk ontstaan zelf een soort alchemie is van
alle scheikundige processen in mijn brein gedurende vele jaren). Alle drie mijn
lezers hadden dezelfde reactie: en nu ga ik het herlezen. Daar was ik heel blij
mee. Liever 2 x 150 pagina's brandende tekst dan 300 pagina's waarvan de helft
overbodige uitweiding. Peter heeft al andere accenten en verbanden ontdekt, à
la die onzichtbare tralies.
Ik
hoop niet dat ik nu de indruk wek te pochen. Maar ik ben vervuld van dit boek,
juist omdat het mijzelf bevat.