It seems a pity but I do not think I can write more -
Robert Falcon Scott in zijn laatste dagboekaantekeningen, 29 maart 1912.
It seems a pity but I do not think I can write more -
Robert Falcon Scott in zijn laatste dagboekaantekeningen, 29 maart 1912.
Als kind nooit dit beeld van mijn moeder gehad
en ook nadien tijdens haar nog lange leven
niet;
wat eerder was komt later: haar zoon ik die ineens
eindelijk ziet hoe verleidelijk als aanstaande
ze
met mijn toekomstige vader poseert voor een foto
van het stel, verliefd, zwart-wit, in
natuurgebied
Zwart Water. Zondag is het, zesentwintig zij,
schat
ik, haar minnaar twee jaar ouder. Tegen hem aan
staat ze met een schouder, haar jurk hoe fatsoenlijk
ook toch een bevallig tikkeltje ordinair, zo een
die een lustmoordenaar tot wilde kussen tussen
gindse bomen dwingt om hem dan bij haar volle
borsten open te rijten voor hij haar met de
erom
smekende halsband smoort. Maar goed dat
mijn eerbare moeder me niet meer hoort. Nee,
een schande is het dat wat eerder was niet meer
kan, dat niet ik het was die de foto nam – of
toch?
Zijn arm om haar heen, linkerhand in zijn
rechter.
‘Zo staan blijven,Wim. In de lens kijken, Miep!’
Klik. Dan wandelen we verder, leeftijdgenoten,
zij
en ik. Maar bij wat eerder was komt nooit een
later,
zoals die twee ook al lang geen twintigers meer
waren toen ik met mijn meisje door Zwart
Water liep.
Wat haat ik de fantasie met zijn valstrik
fotografie!
Is het niet al genoeg gemis, pap en mam, wanneer
ik
jullie louter en alleen als mijn vader en
moeder zie?
© 2021 HB
Het hoeft geen gedicht te worden. In het
eerste leerjaar
kon Erwin zich nog zelfstandig voortbewegen,
weliswaar
werd zijn tas al door een medescholier
gedragen. Spier-
ziekte van Duchenne: dodelijk progressief;
vatbaarheid
voor pneumonie, beademing op een gegeven
moment dag
en nacht noodzakelijk. Zijn gymnasiumdiploma
hoopte
Erwin in elk geval nog te behalen. In de
vijfde klas zat hij
aldoor in een elektrische wagen, zijn hoofd
recht gehouden
met extra steunen; weleens kwijl, nooit
tranen. Ik wilde
met de groep het Rijksmuseum in.
Vanzelfsprekend hoefde
Erwin niet, maar hij wilde per se mee. Daar
wat geregeld.
Zijn moeder had hem met zijn wagen naar de
liftingang
in de oude onderdoorgang gebracht. In de
galerij boven
hebben we ons toen gewarmd en lang gewacht.
Beneden
joeg een ijswind door dat tunnelachtige tochtgat
waar zelfs
geen straatmuzikant meer stond of zat. Wat
afgesproken
was bleek vergeten. Eindelijk verscheen ons
Erwins lach.
Ik herinner me dat ik voor De Staalmeesters vroeg naar
wie de keurmeesters keken. Erwin boog een
vinger om op
zichzelf te wijzen. Een week later stonden we
allen aan
zijn graf. Niets baatte, wollen sjaal noch
dikke stof. Koud
was het nog steeds. Maar de wind, die lag.
Sindsdien
meen ik te zien dat de waardijns naar mij
niet meer
willen kijken, maar naar waar Erwin was, als
sta ik
in de weg bij leven. Waren ze toch schilderij
gebleven.
_______________________________
‘Zonder Erwin’ werd eerder gepubliceerd in de
bundel De warmte van een hondje, een uitgave in eigen beheer,
2015.
Op Twitter laat Marieke Lucas Rijneveld weten
wat ze de beste manier vindt om 'gedachten en gevoelens' te 'verwoorden' en te
reageren op wat er gezegd is over het al dan niet onzalige plan om haar dat spoken
word-gedicht van Amanda Gorman te laten vertalen: ‘het schrijven van een
gedicht’. Want: ‘Poëzie verbindt, verzoent en heelt.’
Nog afgezien van de opvatting van poëzie als het verwoorden van gedachten en gevoelens: wat
een verschrikkelijke cliché! Het schakelt het meningsverschil uit, negeert hele
sub-genres (de parodie, de polemiek etc.), maar vooral: sommige van de voor mij
meest waardevolle gedichten helen juist helemaal niet maar houden de wond rauw.
Überhaupt DE ‘Poëzie’ of ‘Muziek’ of ‘Beeldende kunst’ – alsof alles wat onder zo’n noemer
valt wezenlijk ethisch verheven is!
En
zelfs als iets onder die noemer ethisch verheven en ook nog eens artistiek goed
is – wat garandeert dat dan wat betreft verbinding, verzoening en heling?
Bij zoiets kijk ik graag naar bijvoorbeeld de auteurs en titels in de bibliotheek van Theodore Kaczynski, de ‘Unabomber’: https://thebookshopper.typepad.com/the_book_shopper_atlantad/2009/05/the-unabombers-library-part-2.html.
En
lazen en schreven Stalin, Mussolini, Mao en Bin Laden niet ook poëzie?
Marieke Lucas Rijneveld heeft via Twitter
laten weten de opdracht om dichtwerk van Amanda Gorman te vertalen terug te
geven. Ze – ben ik correct? – zegt begrip te hebben voor de mensen die zich
gekwetst voelen door de keuze om haar – correct? – te vragen. Enfin, lees
hieronder zelf het hele bericht. Een kolfje naar de hand van freudianen overigens
met de Fehlleistungen dat ze – ? – het als haar – ? – ‘grootste taak zag om [Gormans]
kracht, toon en stijl overheid te
houden’ en dat ze – ? – ‘in positie’
is. [Cursiveringen van mij – HB]
Alleen
zal ik er geen enkel begrip voor hebben wanneer mensen zich er om welke
culturele, sociologische of psychologische reden dan ook door gekwetst voelen, zoals ik
me er ook niet schuldig over voel dat ik in de positie was om te denken en te
voelen zoals ik toen deed en nu nog steeds doe, terwijl velen dat niet waren en niet zijn. Integendeel.
24 februari 2021: op vijfennegentigjarige leeftijd overleed
de in Zwitserland geboren Franstalige dichter Philippe Jaccottet.
Lees hier in Nederlandse vertaling Peter Handke over Jaccottet:
https://www.dbnl.org/tekst/_gid001199401_01/_gid001199401_01_0162.php
En hier ook enkele gedichten van Jaccottet in Nederlandse vertaling: https://www.dbnl.org/tekst/_gid001199401_01/_gid001199401_01_0163.php
Gelukkig kiezen nog maar weinig jongeren voor
een universitaire studie Nederlands. Het lopende studiejaar op de Nederlandse
universiteiten telt ruim de helft minder eerstejaarsstudenten dan twee jaar
terug, las ik. Gelukkig,
want des te kleiner is de invloed van bepaalde universitaire docenten op de
Nederlandse literatuur.
Letterkunde
is uiteraard niet het enige domein van die studie, maar ik wil het daar wel
even uitsluitend over hebben. Letterkunde wordt gedoceerd door hoogleraren en
docenten die zich meestal literatuurwetenschappers noemen. Wetenschappers zijn
onderzoekers. En op zijn minst sedert de moderne natuurkunde weten we dat de
onderzoeker met zijn onderzoek altijd het onderzochte beïnvloedt. Toch zijn
er grenzen, lijkt me, en dient de onderzoeker die onvermijdelijke invloed
zoveel mogelijk te reduceren.
Wat
doen zulke docerende literatuuronderzoekers dan in jury’s van literaire
prijzen? De receptie, geschiedenis, ontwikkeling, rol enzovoort van de
literatuur mee beïnvloeden toch? Hoe kunnen zij dat allemaal vervolgens nog
fatsoenlijk ‘onderzoeken’ en hoe kunnen ze er met goed fatsoen over doceren?
Neem
universitair docent Jeroen Dera, over wie ik op zijn eigen website onder meer
lees dat hij ergens bespreekt ‘hoe het literatuuronderwijs zelf voortdurend
bijdraagt aan het beeld dat mensen van literatuur hebben’, en over wie ik op de website
van de Radbouduniversiteit lees dat hij een ‘consortium [leidt] dat een
literatuurdidactiek ontwikkelt met meer aandacht voor de leesvoorkeuren van
adolescenten’, en dat hij zich onder meer bezighoudt met bachelorwerkstukken en
masterscripties letterkunde, alsmede met de cursus ‘Rol en functie van de
Nederlandse literatuur in de 21ste eeuw’. Uit de omschrijving van
die cursus: ‘In deze collegereeks staat de eigentijdse literatuur centraal in
Nederland en Vlaanderen, dat wil zeggen van plusminus 2000 tot heden. Het gaat
in deze colleges over verhalend proza in de een-en-twintigste eeuw, de
verschuiving tussen ‘hoge’ en ‘lage’ letterkunde, de rol van de schrijver in
het maatschappelijke debat en de opkomst van een nieuw “genre” als Young adult literatuur.’
Worden
de leesvoorkeuren van adolescenten niet mede gestuurd door de toekenning van
literaire prijzen? Waar dienen literaire prijzen immers anders toe? En spelen
literaire prijzen en dus jury’s geen rol in de rol en functie van de
Nederlandse literatuur? Ik bedoel, welke belangen worden hier onontwarbaar met
elkaar verstrengeld? Want Jeroen Dera mag een vaste waarde heten in literaire
jury’s die oordelen over ‘eigentijdse literatuur’ en ‘verschuivingen’ daarin; als zodanig maakt hij direct of indirect deel uit van zijn eigen academisch onderzoeksterrein.
Zonder volledig te zijn: Jan Campertprijs, Constantijn Huygensprijs, C.
Buddingh’ Prijs, Grote Poëzieprijs, P.C. Hooftprijs, ArtEZ Creative
Writing-prijs, Turing Nationale Gedichtenwedstrijd, Herman de Coninckprijs.
Niet
dat iedereen zo’n score haalt, maar Dera is natuurlijk niet de enige universitaire
literatuurwetenschapper en leermeester in Nederland of Vlaanderen die voor
jury’s wordt gevraagd en maar wat graag ‘ja’ zegt. Op zich, dat wil zeggen,
voor de kwaliteit van die jury’s, hoeft dat niet erg te zijn, maar het maakt
wel duidelijk dat het ernaast ‘wetenschappelijk’ onderzoek doen naar de stand
van zaken in en omtrent de literatuur en erover doceren dan een lachertje is.
Ik ben nogal allergisch voor bijeengeleuterde sfeertekeningen
zoals je die zowel in als omtrent literatuur vaak tegenkomt.
Ach, weer zo’n
schrijver die omwille van de ambiance maar wat bazelt,
dacht ik bij de eerste alinea van het vraaggesprek met Adriaan van Dis in NRC
Handelsblad van vandaag:
Sinds Adriaan van Dis (74) weer in Amsterdam woont ontwaakt hij ’s
morgens met het geluid van Sumatra. Dan hoort hij naast het tingelen van de
vroege ochtendtram het hoge gezang van de witwanggibbons in Artis. „Ach, wat
aandoenlijk”, dacht hij in het begin nog. „Totdat ik hun taal begon te
verstaan. Ze roepen niet ‘hallo, hier ben ik’, maar ‘ik wil eruit!’. Al is het
sinds de lockdown een stuk stiller. „Dieren hebben publiek nodig. Ze missen
ons.”
Allereerst weet ik zo gauw niet waar en waarom trams steevast
in de ochtend tingelen als ze Artis passeren, ik weet wel dat ze een rotherrie
maken op de kruising van de Plantage Middenlaan met de Plantage Kerklaan.
Maar de gibbons
van Artis zijn in elk geval geen ‘witwanggibbons’, het zijn ‘goudwanggibbons’,
en die komen in het wild niet voor op Sumatra maar in Cambodja en Zuid-Vietnam.
Overigens komen op Sumatra óók geen witwanggibbons voor. Wél siamangs en… - och, toch ook allemaal dat soort apen, hè.
De door hun
geluid gecharmeerde schrijver heeft blijkbaar nooit de moeite genomen het
viertal eens te gaan bekijken. In plaats ervan houdt hij het dwazemensen-idee
erop na dat die gibbons de laatste tijd niet meer te horen zijn (‘een stuk stiller’?)
vanwege de lockdown, waardoor er geen mensen meer komen voor wie ze kunnen
zingen…
Nee, die
schrijver interesseert zich eigenlijk volstrekt niet voor deze dieren bij hem
om de hoek, anders zou hij wel weten dat ze momenteel niet meer te horen zijn
omdat ze in hun fraaie spiksplinternieuwe, warme binnenverblijf zitten, hangen
en slingeren terwijl er aan de nieuwe inrichting van hun buitenverblijf gewerkt
wordt. Als je even de moeite neemt om achter het momenteel verplicht gesloten
restaurant De Plantage het nog steeds openbaar toegankelijke Artisplein op te
lopen kun je dat verblijf en het gezwaai en geslinger erin zelfs van afstand
zien.
Zo’n ach-wat-maakt-het-ook-uit-intro
heeft dan wel weer zijn voordeel: ik kan meteen iets heel anders gaan lezen dan
wat er allemaal op volgt.
Coronajaar 2020 moet een uitzonderlijk goed poëzieuitgavenjaar zijn geweest, afgaande op de longlist van de Grote Poëzieprijs waarop niet eens rijke en boeiende poëziebundels als die van Wiel Kusters, Arnoud van Adrichem, H.C. ten Berge, Hans Tentije of Peter van Lier prijken!
Recentelijk plaatste ik hier een door een recensent geciteerde
passage uit een door hem geprezen roman. Ik ergerde me eraan en noteerde wat me
juist onbeholpen en zelfs foutief in die aangehaalde zinnen leek. In de
laatste ervan lag ‘Pijn […] in de stilet tussen de woorden van zijn getuigenis’.
Bare nonsens, oordeelde ik, waarbij ik erop wees dat het ook nog eens ‘het’ in
plaats van ‘de’ stilet had moeten zijn.
Maar wat blijkt?
Een attente lezer herkende de passage van zijn eigen lectuur van de roman in
kwestie (die ik niet met naam noemde en niet had gelezen) en liet me weten dat in het boek niet ‘de
stilet’ maar ‘de stilte’ stond…
Tikfout van de
recensent!
Schaamrood bij
mij!
Weliswaar blinkt de zin met zijn 'stilte' allerminst uit door oorspronkelijkheid, onzin debiteert hij niet. Ik had die recensent nog minder moeten vertrouwen dan ik deed, ik had hier moeten dubbelchecken!
Mea culpa.
‘Ergernis is een
paard dat zijn meester makkelijk afgooit (iets uit een Russische roman of
anders een oud-Perzisch spreekwoord),’ schrijft een vriend me. En of hij er
gelijk mee heeft!
achtereenvolgens op een verhoging heeft
neergezet nadat hij de klas heeft uitgelegd
op wat moet worden gelet: proporties en
houdingen slechts, geen kleinigheden als
wimpers, pukkels of een moedervlek. Met
opgewonden pret toont Max (bijna dertien)
‘hoe Thomas Dainah afbeeldt, mees, terwijl
die al zúlke toeters heb!’ Boos bloost
het model en bitst hees: ‘Maar ze heb ook
een hoofd en geen peer!’ Geen enkele keer
heeft de leraar Thomas op zien kijken
van zijn papier. ‘Ik kan gewoon niet tekenen,
meneer.’ ‘Je hebt toch ogen? Je kunt meten
en rekenen. Kom, probeer!’ Van Esra geeft hij
alleen de benen weer, als waren ze van
elastiek.
Wanneer de leraar hem eindelijk ziet kijken,
zal blijken dat hij van Elsemiek niets anders
tekent dan wat ze van haar stoel zichtbaar
liet: drie poten, wat armatuur voor arm en
rug.
Maar ’s nachts in bed, alleen, komen ze alle
vermeerderd bij hem terug, de kleinigheden
waarvan hij zelf niet wist dat ze hem hadden
bekeken: de glinstering in Dainahs ogen, het
vochtige van Esra’s onderlip, het schrammetje
op de wang van Elsemiek. ‘Herinner je,’ zegt
de leraar de volgende dag, ‘geen details,
niet
wat je denkt maar wat je ziet! Is Thomas
ziek?’