Het hoeft geen gedicht te worden. In het
eerste leerjaar
kon Erwin zich nog zelfstandig voortbewegen,
weliswaar
werd zijn tas al door een medescholier
gedragen. Spier-
ziekte van Duchenne: dodelijk progressief;
vatbaarheid
voor pneumonie, beademing op een gegeven
moment dag
en nacht noodzakelijk. Zijn gymnasiumdiploma
hoopte
Erwin in elk geval nog te behalen. In de
vijfde klas zat hij
aldoor in een elektrische wagen, zijn hoofd
recht gehouden
met extra steunen; weleens kwijl, nooit
tranen. Ik wilde
met de groep het Rijksmuseum in.
Vanzelfsprekend hoefde
Erwin niet, maar hij wilde per se mee. Daar
wat geregeld.
Zijn moeder had hem met zijn wagen naar de
liftingang
in de oude onderdoorgang gebracht. In de
galerij boven
hebben we ons toen gewarmd en lang gewacht.
Beneden
joeg een ijswind door dat tunnelachtige tochtgat
waar zelfs
geen straatmuzikant meer stond of zat. Wat
afgesproken
was bleek vergeten. Eindelijk verscheen ons
Erwins lach.
Ik herinner me dat ik voor De Staalmeesters vroeg naar
wie de keurmeesters keken. Erwin boog een
vinger om op
zichzelf te wijzen. Een week later stonden we
allen aan
zijn graf. Niets baatte, wollen sjaal noch
dikke stof. Koud
was het nog steeds. Maar de wind, die lag.
Sindsdien
meen ik te zien dat de waardijns naar mij
niet meer
willen kijken, maar naar waar Erwin was, als
sta ik
in de weg bij leven. Waren ze toch schilderij
gebleven.
_______________________________
‘Zonder Erwin’ werd eerder gepubliceerd in de
bundel De warmte van een hondje, een uitgave in eigen beheer,
2015.