maandag 15 februari 2021

WAT DOEN DIE IN JURY'S?

 

Gelukkig kiezen nog maar weinig jongeren voor een universitaire studie Nederlands. Het lopende studiejaar op de Nederlandse universiteiten telt ruim de helft minder eerstejaarsstudenten dan twee jaar terug, las ik. Gelukkig, want des te kleiner is de invloed van bepaalde universitaire docenten op de Nederlandse literatuur.

         Letterkunde is uiteraard niet het enige domein van die studie, maar ik wil het daar wel even uitsluitend over hebben. Letterkunde wordt gedoceerd door hoogleraren en docenten die zich meestal literatuurwetenschappers noemen. Wetenschappers zijn onderzoekers. En op zijn minst sedert de moderne natuurkunde weten we dat de onderzoeker met zijn onderzoek altijd het onderzochte beïnvloedt. Toch zijn er grenzen, lijkt me, en dient de onderzoeker die onvermijdelijke invloed zoveel mogelijk te reduceren.

         Wat doen zulke docerende literatuuronderzoekers dan in jury’s van literaire prijzen? De receptie, geschiedenis, ontwikkeling, rol enzovoort van de literatuur mee beïnvloeden toch? Hoe kunnen zij dat allemaal vervolgens nog fatsoenlijk ‘onderzoeken’ en hoe kunnen ze er met goed fatsoen over doceren?

         Neem universitair docent Jeroen Dera, over wie ik op zijn eigen website onder meer lees dat hij ergens bespreekt ‘hoe het literatuuronderwijs zelf voortdurend bijdraagt aan het beeld dat mensen van literatuur hebben’, en over wie ik op de website van de Radbouduniversiteit lees dat hij een ‘consortium [leidt] dat een literatuurdidactiek ontwikkelt met meer aandacht voor de leesvoorkeuren van adolescenten’, en dat hij zich onder meer bezighoudt met bachelorwerkstukken en masterscripties letterkunde, alsmede met de cursus ‘Rol en functie van de Nederlandse literatuur in de 21ste eeuw’. Uit de omschrijving van die cursus: ‘In deze collegereeks staat de eigentijdse literatuur centraal in Nederland en Vlaanderen, dat wil zeggen van plusminus 2000 tot heden. Het gaat in deze colleges over verhalend proza in de een-en-twintigste eeuw, de verschuiving tussen ‘hoge’ en ‘lage’ letterkunde, de rol van de schrijver in het maatschappelijke debat en de opkomst van een nieuw “genre” als Young adult literatuur.’

         Worden de leesvoorkeuren van adolescenten niet mede gestuurd door de toekenning van literaire prijzen? Waar dienen literaire prijzen immers anders toe? En spelen literaire prijzen en dus jury’s geen rol in de rol en functie van de Nederlandse literatuur? Ik bedoel, welke belangen worden hier onontwarbaar met elkaar verstrengeld? Want Jeroen Dera mag een vaste waarde heten in literaire jury’s die oordelen over ‘eigentijdse literatuur’ en ‘verschuivingen’ daarin; als zodanig maakt hij direct of indirect deel uit van zijn eigen academisch onderzoeksterrein. Zonder volledig te zijn: Jan Campertprijs, Constantijn Huygensprijs, C. Buddingh’ Prijs, Grote Poëzieprijs, P.C. Hooftprijs, ArtEZ Creative Writing-prijs, Turing Nationale Gedichtenwedstrijd, Herman de Coninckprijs.

         Niet dat iedereen zo’n score haalt, maar Dera is natuurlijk niet de enige universitaire literatuurwetenschapper en leermeester in Nederland of Vlaanderen die voor jury’s wordt gevraagd en maar wat graag ‘ja’ zegt. Op zich, dat wil zeggen, voor de kwaliteit van die jury’s, hoeft dat niet erg te zijn, maar het maakt wel duidelijk dat het ernaast ‘wetenschappelijk’ onderzoek doen naar de stand van zaken in en omtrent de literatuur en erover doceren dan een lachertje is.