Gelukkig kiezen nog maar weinig jongeren voor
een universitaire studie Nederlands. Het lopende studiejaar op de Nederlandse
universiteiten telt ruim de helft minder eerstejaarsstudenten dan twee jaar
terug, las ik. Gelukkig,
want des te kleiner is de invloed van bepaalde universitaire docenten op de
Nederlandse literatuur.
Letterkunde
is uiteraard niet het enige domein van die studie, maar ik wil het daar wel
even uitsluitend over hebben. Letterkunde wordt gedoceerd door hoogleraren en
docenten die zich meestal literatuurwetenschappers noemen. Wetenschappers zijn
onderzoekers. En op zijn minst sedert de moderne natuurkunde weten we dat de
onderzoeker met zijn onderzoek altijd het onderzochte beïnvloedt. Toch zijn
er grenzen, lijkt me, en dient de onderzoeker die onvermijdelijke invloed
zoveel mogelijk te reduceren.
Wat
doen zulke docerende literatuuronderzoekers dan in jury’s van literaire
prijzen? De receptie, geschiedenis, ontwikkeling, rol enzovoort van de
literatuur mee beïnvloeden toch? Hoe kunnen zij dat allemaal vervolgens nog
fatsoenlijk ‘onderzoeken’ en hoe kunnen ze er met goed fatsoen over doceren?
Neem
universitair docent Jeroen Dera, over wie ik op zijn eigen website onder meer
lees dat hij ergens bespreekt ‘hoe het literatuuronderwijs zelf voortdurend
bijdraagt aan het beeld dat mensen van literatuur hebben’, en over wie ik op de website
van de Radbouduniversiteit lees dat hij een ‘consortium [leidt] dat een
literatuurdidactiek ontwikkelt met meer aandacht voor de leesvoorkeuren van
adolescenten’, en dat hij zich onder meer bezighoudt met bachelorwerkstukken en
masterscripties letterkunde, alsmede met de cursus ‘Rol en functie van de
Nederlandse literatuur in de 21ste eeuw’. Uit de omschrijving van
die cursus: ‘In deze collegereeks staat de eigentijdse literatuur centraal in
Nederland en Vlaanderen, dat wil zeggen van plusminus 2000 tot heden. Het gaat
in deze colleges over verhalend proza in de een-en-twintigste eeuw, de
verschuiving tussen ‘hoge’ en ‘lage’ letterkunde, de rol van de schrijver in
het maatschappelijke debat en de opkomst van een nieuw “genre” als Young adult literatuur.’
Worden
de leesvoorkeuren van adolescenten niet mede gestuurd door de toekenning van
literaire prijzen? Waar dienen literaire prijzen immers anders toe? En spelen
literaire prijzen en dus jury’s geen rol in de rol en functie van de
Nederlandse literatuur? Ik bedoel, welke belangen worden hier onontwarbaar met
elkaar verstrengeld? Want Jeroen Dera mag een vaste waarde heten in literaire
jury’s die oordelen over ‘eigentijdse literatuur’ en ‘verschuivingen’ daarin; als zodanig maakt hij direct of indirect deel uit van zijn eigen academisch onderzoeksterrein.
Zonder volledig te zijn: Jan Campertprijs, Constantijn Huygensprijs, C.
Buddingh’ Prijs, Grote Poëzieprijs, P.C. Hooftprijs, ArtEZ Creative
Writing-prijs, Turing Nationale Gedichtenwedstrijd, Herman de Coninckprijs.
Niet
dat iedereen zo’n score haalt, maar Dera is natuurlijk niet de enige universitaire
literatuurwetenschapper en leermeester in Nederland of Vlaanderen die voor
jury’s wordt gevraagd en maar wat graag ‘ja’ zegt. Op zich, dat wil zeggen,
voor de kwaliteit van die jury’s, hoeft dat niet erg te zijn, maar het maakt
wel duidelijk dat het ernaast ‘wetenschappelijk’ onderzoek doen naar de stand
van zaken in en omtrent de literatuur en erover doceren dan een lachertje is.