woensdag 27 maart 2019

NOKKEN MET HOUELLEBECQ


Al dagen worstel ik met Serotonine, de nieuwe roman van Michel Houellebecq. Ik bedoel dat ik er maar niet in opschiet, en dat allerminst omdat ik zo van elke pagina geniet dat ik die drie of meer keer achter elkaar lees. Na vier dagen zit mijn ezelsoor op bladzijde 109 (van de 304). De voortdurende onvermijdelijke seks, de maatschappelijke positie van de verteller, diens visie op de mensenwereld, de actualiteit van die wereld: wat ik lees interesseert me inhoudelijk eerlijk gezegd geen reet. En stilistisch gaat het almaar op dezelfde wijze door: geen hiaten, geen breuken, geen compressiemomenten, geen ritme- en tempowisselingen, enzovoort. Saaaaai…
            Dat kan uiteraard aan mij liggen. Een mens is niet altijd even goed gedisponeerd om open te staan voor kunst. Ik weet dat Rembrandt een geweldenaar is, maar soms staat het hoofd en staan de ogen er gewoon even niet naar om ook verder te komen dan die notie en het dus echt te zien en er andermaal van te genieten en in op te gaan. Toch denk ik dat ik in de loop der jaren wel een neus heb gekregen – om nog een ander zintuig te gebruiken – om te weten wat ik beter kan bekijken of lezen wanneer ik er weer beschikbaar voor ben. Geen moment heb ik gedacht om Serotine even in de wacht te leggen; veeleer heb ik me van bladzijde naar bladzijde meer afgevraagd wanneer ik er definitief mee zou moeten nokken.
            Dat moment is nu gekomen: op de al genoemde pagina 109. Door wat Cyrille Offermans als het ware voor mij formuleert met zijn bespreking van het boek in De Groene Amsterdammer van deze week.
            ‘Het is allemaal, een boek lang, van dik hout zaagt men planken,’ schrijft Offermans. ‘Ook deze protagonist behoort tot de club van mannen die het mechanische rechttoe-rechtaan pompen in de hoogste versnelling als summum van lust zien. Van het raffinement van de omweg en het uitstel heeft hij geen weet. En even monotoon als het seksuele bewegingsrepertoire van Houellebecqs treurige verslaafden zijn de formuleringen waarin een en ander wordt opgediend. In zijn stijlloze folderstijl, grondig gezuiverd van erotiek, intimiteit, suggestie, aarzeling, vertwijfeling en dubbelzinnigheid, kun je de armzalige, postproletarische tegenhanger zien van Roland Barthes’ weergaloos geraffineerde ‘taal van een verliefde’.
            En hij eindigt zijn verlossende recensie als volgt:
            ‘Ik recapituleer: is Houellebecq inderdaad de belangrijke auteur waarvoor hij door menigeen gehouden wordt? Dat hangt af van de definitie. Als dat volgens de gangbare circulaire logica een auteur is die belangrijk gevonden wórdt, kan er geen twijfel over bestaan. De man, ik zei het al, is een mediafenomeen. Hij verkondigt zijn waarheden liefst ex cathedra, geestig en origineel als de kastelein van het dorpscafé, beducht voor klantenverlies. Ik maak me zo snel mogelijk uit de voeten.’