Al dagen worstel ik
met Serotonine, de nieuwe roman van
Michel Houellebecq. Ik bedoel dat ik er maar niet in opschiet, en dat allerminst
omdat ik zo van elke pagina geniet dat ik die drie of meer keer achter elkaar
lees. Na vier dagen zit mijn ezelsoor op bladzijde 109 (van de 304). De voortdurende
onvermijdelijke seks, de maatschappelijke positie van de verteller, diens visie
op de mensenwereld, de actualiteit van die wereld: wat ik lees interesseert me
inhoudelijk eerlijk gezegd geen reet. En stilistisch gaat het almaar op
dezelfde wijze door: geen hiaten, geen breuken, geen compressiemomenten, geen ritme-
en tempowisselingen, enzovoort. Saaaaai…
Dat kan uiteraard aan mij liggen.
Een mens is niet altijd even goed gedisponeerd om open te staan voor kunst.
Ik weet dat Rembrandt een geweldenaar is, maar soms staat het hoofd en staan de
ogen er gewoon even niet naar om ook verder te komen dan die notie en het dus
echt te zien en er andermaal van te genieten en in op te gaan. Toch denk ik dat
ik in de loop der jaren wel een neus heb gekregen – om nog een ander zintuig te
gebruiken – om te weten wat ik beter kan bekijken of lezen wanneer ik er weer
beschikbaar voor ben. Geen moment heb ik gedacht om Serotine even in de wacht te leggen; veeleer heb ik me van
bladzijde naar bladzijde meer afgevraagd wanneer ik er definitief mee zou
moeten nokken.
Dat moment is nu gekomen: op de al
genoemde pagina 109. Door wat Cyrille Offermans als het ware voor mij formuleert
met zijn bespreking van het boek in De
Groene Amsterdammer van deze week.
‘Het is allemaal, een boek lang, van
dik hout zaagt men planken,’ schrijft Offermans. ‘Ook deze protagonist behoort
tot de club van mannen die het mechanische rechttoe-rechtaan pompen in de
hoogste versnelling als summum van lust zien. Van het raffinement van de omweg
en het uitstel heeft hij geen weet. En even monotoon als het seksuele
bewegingsrepertoire van Houellebecqs treurige verslaafden zijn de formuleringen
waarin een en ander wordt opgediend. In zijn stijlloze folderstijl, grondig
gezuiverd van erotiek, intimiteit, suggestie, aarzeling, vertwijfeling en
dubbelzinnigheid, kun je de armzalige, postproletarische tegenhanger zien van
Roland Barthes’ weergaloos geraffineerde ‘taal van een verliefde’. ’
En hij eindigt zijn verlossende recensie
als volgt:
‘Ik recapituleer: is Houellebecq
inderdaad de belangrijke auteur waarvoor hij door menigeen gehouden wordt? Dat
hangt af van de definitie. Als dat volgens de gangbare circulaire logica een
auteur is die belangrijk gevonden wórdt, kan er geen twijfel over bestaan. De
man, ik zei het al, is een mediafenomeen. Hij verkondigt zijn waarheden liefst
ex cathedra, geestig en origineel als de kastelein van het dorpscafé, beducht
voor klantenverlies. Ik maak me zo snel mogelijk uit de voeten.’